Parijzenaar Jean Loiseau was al voor de oorlogsperiode van WO II een levende legende in Frankrijk wat 'meerdaags marcheren' betreft. Beroepshalve was hij in hartje Parijs
archivaris voor het gebouwenpatrimonium van de prestigieuze
Banque de France. Zijn echte roeping vond hij echter in het publiceren van outdoor-boeken en het schrijven van artikels voor magazines over
kamperen en trekking tijdens het interbellum en ook nog daarna. Die liefde voor ‘marcheren’ kreeg hij van jongsaf mee.
Vader Georges Loiseau-Bailly (°1858 - †1913), was een professionele, niet onsuccesvolle
beeldhouwer, die zijn zoon soms meenam op een voettocht door zijn geboortestreek rond
Avallon en op zondagse ontdekkingstochten in de groene zones buiten het hectische 15de arrondissement van het
Parijse centrum. Jean genoot als stadskind van het geweldige omgevingscontrast, weg van Parijse troittoirs en vitrines.
Jean Loiseau:
“Als kind was ik al gepassioneerd door bloemen, bomen, vogeltjes en (als stedeling) door vrije open ruimte. Mijn vader trainde me in marcheren omdat hij vond dat het de ideale sport was voor zijn zoon. Niet zozeer omwille van het fysieke aspect maar als een middel om via kennisopbouw een liefde te ontwikkelen voor de natuur in al haar evenwicht, creatiekracht en spontane filosofie, die je zou kunnen betitelen als 'esthetiek van nature'.”
Zo maakte hij van kindsbeen af al stappend kennis met de historische cultuurlandschappen van het oeroude Boergondië en de groene buitengebieden rond grootstad Parijs. Als kunstenaar vertaalde vader Loiseau tijdens die tochten het landschap naar zijn zoon toe zowel met geologische ontleding, natuurkennis, historische duiding als in poëtische beschrijvingen.
Op zijn
veertien neemt Jean Loiseau deel aan een wandelvakantiekamp van de Franse
Alpenclub in Fontainebleau. Een jaartje later (rond
1911) wordt hij
patrouilleleider van een padvindersgroep (EDF) in het Parijse 5de arrondissement.
Scoutisme was toen een nieuwigheid in Europa, Baden-Powell had padvinderij pas enkele jaren eerder geïntroduceerd. Improviseren was in die pioniersjaren van de padvinderij nog volop aan de orde.
Loiseau:
“Ik herinner me nog mijn eerste uitstap als padvindersleider, waarbij ik zelf op mijn 15de het programma had samengesteld: de Parijse metro op, te voet dwars door het Bois de Boulogne, de Mont Valérien beklimmen, koken met houtvuur op een openbare stortplaats en terug met de tram! Een fantastische herinnering.”
Wat Jean Loiseau van zijn vader ook had geërfd behalve kennisoverdracht bij landschapsbeleving al wandelend, was zijn kunstenaarstalent. Van jongsaf maakte hij illustratieve
schetsen en praktische zwart-wit
tekeningen die artikels in de eerste padvinderpublicaties opfleurden, ondermeer in het eerste Franse padvindersledenblad. Hij vond ook veel inspiratie in speelse en praktische toepassingen van
woodcraft en indianisme, aloude exotische wijsheden en technieken die uit Amerika kwamen overgewaaid en door hun verwantschap met scoutisme hip waren toen. Tot vandaag zijn nog sporen terug te vinden van indianisme in scoutswerking, zoals de totemnaam. Trouwens de totem van Jean Loiseau was '
Le Renard' (De Vos)... Zijn slimme aanpak en doordacht opportunisme zaten er ongetwijfeld voor iets tussen...
Jean Loiseau mag ook zonder overdrijven wat de voortrekker van
'Le camping pédestre',
'camping pedestrian' of
'camping itinérant' (voettochten al kamperend / doortrekkend kamperen) worden genoemd, een reiswijze waarbij trektochten / natuurtochten worden gecombineerd met bivak. Als Parijse universiteitsstudent wordt hij begin jaren '20 ook voorzitter van de
universitaire Camping Club van Parijs.
Onze vooroorlogse buitensportfanaat had dus zijn eigen principes over de juiste vorm van een lange wandeltocht tussen kampeernachten in:
“Enkel marcheren om te marcheren moet je niet doen.(...) Elke lange wandeltocht moet ondernomen worden als een exploratie, waarbij ieder groepslid zijn beste kwaliteiten in beoordelingen en waarneming moet inbrengen en telkens opnieuw open moet kunnen staan voor verwondering.(...) De natuur is als een ongeëtiketteerd immens museum”.
Officiële kampeerterreinen kwamen in de jaren '30 als paddenstoelen uit de grond maar evengoed kon je op veel plekken zomaar ongeregistreerd je tent opzetten.
Vrij natuurkamperen was toen heel normaal.
“We hielden halt voor de nacht op een plek die we aangenaam en mooi vonden, met instemming van de eigenaar die al snel een vriend werd. In die prille beginperiode van kamperen konden we zowat overal vrij onze tent opzetten… het heeft niet lang mogen duren; politie en reglementen zetten al snel een rem op deze anarchistische onafhankelijkheid.”, aldus Jean Loiseau op latere leeftijd. Dat laatste klopt. Door het grote succes van jeugdbewegingen en kampeerorganisaties en de wettelijke erkenning van het recht op vakantie, nam kamperen een hoge vlucht. Er drong zich eind jaren '30 een striktere kampeerreglementering op.
Dat Loiseau inmiddels ook meer afstand neemt van de klassieke scoutswerking merken we wanneer
zich in november 1929 een polemiek ontspint in de krant
Le Jour over het gedrag van scoutsgroepen op kampeerterreinen. Loiseau moeit zich in de discussie:
“Helaas is het waar dat in nogal wat gevallen scoutskampen 'anarchistisch' zijn georganiseerd en dat hun passage wel lijkt op die van de legers van Attila...Laten uitschijnen dat scoutisme vergelijkbaar is met banditisme is echter ongerechtvaardigd...Hoeveel keren heb ik niet een bewonderenswaardig georganiseerd scoutskamp gezien met goede leiders die verantwoordelijkheidsgevoel hebben....”. Anderzijds staat Loiseau ook
vrij kritisch tegenover sommige scoutswerkingen:
“Soms doen achterhaalde praktijken van scoutsgroepen toch wel wenkbrauwen fronsen bij de oprechte outdoorliefhebber. Ik stond soms perplex over hoe achterlijk soms kamperen wordt opgevat, alsof men kampeert zoals in de tijd van Napoleon of de Galliërs...Geen benul van materiaalperfectie, van een goed slaaponderkomen of van kooktechnieken... De jongens vertrekken met overbelaste, te kleine rugzakken waarrond een deken is gedraaid, waardoor ze mogelijk doorweekt aankomen op het kampeerterrein...”. Zo gaat Loiseau nog een tijdje door over de lamentabele technieken en onaangepaste materialen die scoutsgroepen aanwenden. Ze zouden veel meer aandacht moeten schenken aan moderne evoluties bij het ondernemen van een kampeertocht.
In 1918 schrijft Loiseau zijn eerste boek,
'Le Guide du Scoutmaster', een gids met raadgevingen voor patrouilleleiders. In 1922/23 publiceert Loiseau zelfs in eigen beheer een
Handboek voor Scoutisme in twee delen. Als
autodidact brengt hij hierin zijn kennis naar voren over een brede waaier praktische natuurkennis, van observatietechnieken over spoorzoeken tot astronomie. Ook de eed van eer en ridderlijkheid die een scout aan de dag moet leggen evenals een pak praktische technieken komen aan bod, alles geïllustreerd met typische tekeningen van zijn hand en in een stijl die vandaag erg belerend klinkt.
Merkwaardig genoeg trekt hij zich kort voor het verschijnen van dat tweeledig boek terug uit de sterk groeiende Franse Padvinderij
'Eclaireurs de France'. De reden is niet zo duidelijk. Vermoedelijk had hij als laïcist moeite met de greep die de katholieke zuil probeerde te krijgen op de padvinderij. Werd de padvinderij hem te paternalistisch van stijl of klikte zijn visie niet meer met die van een nieuw bestuur?
Loiseau's interessesfeer richtte zich in de loop van de jaren '20 ook exclusiever op
kamperen (in de vorm die vandaag eerder als 'bivakkeren' wordt geïnterpreteerd) en
rondtrekken. Daarbij zijn
tochtvoorbereiding en zorgvuldige keuze van
geschikte trekkingmaterialen voor onderweg van primordiaal belang. Loiseau ging in de periode van boomende recreatieve buitensporten en jeugdtoerisme (jaren 1915 – 1940) zoals voettochten, meerdaagse fietsreizen en kanosport, trouwens voluit mee in
verfijning en perfectionering van trekkingspullen, vrij baanbrekend voor die tijd.
Jean Loiseau neemt met de jaren dus meer afstand van het primitieve americo-indianisme waarop veel scoutskampen gericht zijn en waarvan hij oorspronkelijk ook een fan was. Niet alles uit die indigene cultuur uit Amerika is vandaag copy-past zomaar toepasbaar voor jongerenwerking in Frankrijk vindt hij.
Niks beter dan
zelf een trekkersgroep oprichten moet Loiseau hebben gedacht, een die gebruik maakt van een doordachte moderne materiaalselectie en grondige voorbereiding.
En zo richt Loiseau rond
1928 een eigen outdoorgroep op, waarin de passie voor
trekking / wandelen + kamperen in een kameraadschappelijke groepssfeer centraal staat, gericht op Parijse jongeren van 13 tot 20 jaar. Bij de
'Compagnons Voyageurs', worden in groepjes te voet of per fiets Franse landschappen en grenslanden verkend. Gekaderd binnen
gedisciplineerde principes maar ook niet paternalistisch wordt zoveel mogelijk in vrije natuur zelfstandig kamp opgezet en eten bereid. Onderweg is 'waarnemen en begrijpen'
(voir et comprendre) het motto, een pedagogische aanpak van Loiseau in een sfeer van cameraderie en vrijheid tot zelfontplooiing. Je werd niet zomaar lid van Compagnons Voyageurs, als
'aspirant-compagnon' wordt je toeristische belangstelling voor het openluchtleven en je fysieke fitheid getest om voettochten aan te kunnen.
Jean Loiseau begeleidt zelf ook heel wat voettochten. Over de jaren heen zullen de Compagnons Voyageurs
duizenden kilometers afleggen door de grootse verscheidenheid van de Franse landschappen. Ondermeer door Bretagne, Normandië, Savoie, Centraal Massief, Provence, Vogezen, Pyreneeën, Jura, Corsica enz. Ook naar buurlanden als België, Zwitserland, Italië en Spanje wordt er op uitgetrokken.
Gemiddeld wordt 15 à 25 km per dag afgelegd, waarbij zo maximaal mogelijk wordt gebivakkeerd. Geen taboe om minder interessante trajecten te overbruggen met bus of trein en als de planning onderweg dat nodig acht, gaat Loiseau op zoek naar een bus of ter plekke desnoods een vrachtwagen om zijn groep te verplaatsen. In steden wordt al eens een restaurant of herberg opgezocht of wordt overnacht in een slaapzaal van een college of een goedkoop hotel maar onderweg wordt vooral gebivakkeerd. De jongeren zetten zelf hun tent op en koken hun potje. Geen
'Camp fixe' maar elke dag op een andere plek.
Samenleven in groep vervangt tijdelijk de familieband maar niet alles hoeft strikt in groepsverband te gebeuren. De tochtleden krijgen ook wat zakgeld om naar eigen smaak en variëteit eten te kopen en te koken, al of niet gedeeld met anderen. Zo leren ze ondermeer budgetteren en verantwoordelijkheid nemen, deel van opvoedkundige waarden en het vormingsproces naar jongvolwassene dat jongeren tijdens een tocht van de Compagnons Voyageurs meekrijgen.
Langere tochten vinden plaats tijdens de schoolvakanties maar er wordt ook tijdens de weekends en 's winters gekampeerd en gebivakkeerd, zij het dan heel wat dichterbij. Zo zijn de rotsige bossen van Fontainebleau vaak een bestemming van de Compagnons Voyageurs, net zoals andere wouden en riviervalleien die binnen een straal van pakweg 50 km van Parijs liggen. Veel aandacht gaat ook nu naar de aanwending van zo perfect en efficiënt mogelijk trekkingmateriaal. De Compagnons Voyageurs hebben een eigen stock aan kwaliteitstenten en andere voor die tijd hoogwaardige outdoorspullen.
Loiseau's jarenlange ervaring in het uittesten en perfectioneren van eigen materiaal komt bij de Compagnons Voyageurs uitstekend van pas. Een
goede materiaalkeuze van rugzakspullen waarvan het totaalgewicht tot 13 à 15 kilo zou mogen wegen, is essentieel voor hem. Het geheim in rugzakgewicht besparen zit hem ook in het verdelen van gemeenschappelijk te gebruiken spullen, waarbij nog eens gerust anderhalve kilo per persoon kan worden bespaard. In artikels en gidsen maakt Loiseau lijstjes op met gramgewicht van alle noodzakelijke spullen voor onderweg.
Lightweight trekking en kamperen avant la lettre dus. ’t Was allemaal nog erg innovatief voor die tijd maar volgens Loiseau essentieel voor een betere
'camping itinérant'-beleving.
Vandaag wordt misschien nostalgisch of meewarig gekeken naar het soort en het gewicht van spullen die destijds werden meegenomen (zie afbeeldingen). Anderzijds vond je toen onderweg nog overal dorpswinkels en boerderijen die rechtstreeks hoeveprodukten verkochten (vlotte bevoorrading) en werd bepakking niet verzwaard met een fototoestel + lenzen, oplaadapparatuur, smartphone of tablet. Teneinde tot een zo licht mogelijk gewicht per rugzak te komen, werd ook per 2 à 3 personen
materiaal opgesplitst, zoals voor tent en kookmateriaal. Jean Loiseau stelt dat na 15 à 20 jaar ervaring in verfijning van kampeermateriaal de deelnemers aan de reizen van de Compagnons Voyageurs prima uitgerust zijn om ook in barre weersomstandigheden veilig, warm en droog te kamperen. Loiseau's materiaalkennis en ervaring leiden ook tot zijn aanstelling als
technisch directeur bij de nationale
Camping Club de France (CCDF).
Naar analogie met het Franse verkeerswegennet wordt er voor het toekomstige wandelpadennet een plan uitgetekend met genummerde trajecten,
de Franse hoofdpaden krijgen nummers G.R. 1 tot G.R. 10 + het eiland Corsica met nummer G.R. 20. Aftakkend of aansluitend op deze hoofdroutes komen 'secundaire routes', bijvoorbeeld G.R. 11, 12, 13. Aftakkend van die 'tweecijferroute' zijn dan 'driecijferroutes. Elke G.R.-hoofdroute krijgt ook een '
directeur' toegewezen, dat zijn vaak regionale TCF-vertegenwoordigers die projecten moeten coördineren en rapporteren.
De benaming
'Sentiers de Grande Randonnée', al enkele jaren door Loiseau even frequent gebruikt als
'Routes du Marcheur' en tevens ook de naam van de tentoonstelling in Parijs, wordt nu ook officieel. Op
4 november 1946 wordt de werkgroep
'Commission des sentiers de tourisme pédestre’ omgevormd tot een
vzw, 'Le Comité National des Sentiers de Grande Randonnée' (C.N.S.G.R.). Bewust wordt er voor gekozen om het beleid te centraliseren en niet voor een moeilijker te controleren wildgroei van lokale comités. De statuten van de vzw worden gedeponeerd op
22 augustus 1947. Secretaris-generaal wordt
Jean-Laurent Ballereau (tevens voorzitter van TCF),
voorzitter wordt Raymond Siroux (uit de jeugdherbergwerking). Jean Loiseau behoort eveneens tot de bestuursgroep.
Ook een belangrijke reden om de padenwerking te transformeren naar een vzw is de
nood aan financiële middelen. Touring Club de France (TCF) biedt de eerste financiële steun evenals logistieke steun in de vorm van secretariaatswerk, coördinerende initiatieven, bijstand door regionale TCF-afgevaardigden en vergaderruimte. TCF beseft echter ook dat zo'n 'project van nationaal belang' veel geld zal opslorpen en er een aanzienlijke
fondsenwerving nodig is. Jean-Laurent Ballereau verklaart in het voorjaar van 1947:
“In 1947 zullen we nog geen paden hebben. De reden ligt voor de hand: verf, houten borden, nagels, hamers, bijlen, houwelen,... je plukt ze niet zomaar uit het woud als bosaardbeien. Een eerste budget van 5 miljoen franken (= vandaag ongeveer 200.000 €) is noodzakelijk om de eerste werven op te starten.”
De Franse staatsoverheid is echter niet van plan om financieel bij te springen, de prioriteiten na de moeilijke oorlogsperiode liggen bij heropbouw en de economie weer op de rails krijgen. Het creëren van een Frans wandelnet wordt niet gezien als prioriteit, hoewel het C.N.S.G.R. daar tegen inbrengt dat
“de staat het immense belang van het project moet begrijpen, waaruit een dubbel voordeel kan vloeien: enerzijds infrastructuur voor de verrijking van het toeristisch patrimonium, met als gevolg een influx van buitenlandse toeristische deviezen en een stimulans voor de Franse handel. Anderzijds voor jonge mensen de ontwikkeling en stimulans van een gezonde vorm van vrijetijdsbesteding.” De Franse overheid heeft er geen oren naar.
Er moeten alternatieven worden gezocht. Met de idee dat stadsjongeren de reclame op metromuren, op radio en in kranten niet ontvluchten om midden in de natuur reclame voor pillen of steunkousen tegen te komen, is men er ook niet happig op om reclamesponsoren te zoeken. Toch zal men een paar jaren later wel een (beperkt) beroep doen op
reclamesponsoring en onrechtstreeks toch ook op
overheidsfondsen, bijvoorbeeld via betrokken toeristische diensten. De kostendragers zijn in veel gevallen echter de vrijwilligers-padwerkers / markeerders of hun lokale vereniging.
Ondertussen ontstaat enig ongeduld in de pers over wanneer het publiek nu eindelijk effectief G.R.-paden zal kunnen bewandelen.
Marcheren, kamperen, oriëntatie, navigatie, exploratie, observatie, interpretatie en speels openluchtleven in gezelschap van kameraden: Loiseau pende en tekende erover zo'n
15 handboekjes bij elkaar
vanaf 1935 tot eind jaren '40. Dankzij de gedreven publicist van outdoorblad Camping / Camping Plein Air en outdoorgidsen,
Jean Susse, vonden de boekjes van Loiseau vanaf eind jaren '30 gretig aftrek. Tot in de jaren '80 werden ze vele malen herdrukt, wellicht werden er dus honderdduizenden van verkocht. Met eigen tekeningen en schetsen animeerde hij zelf deze nogal belerende maar o zo praktische en populaire boekjes.
Die outdoor-handboekjes inspireerden in de jaren '30, '40 en '50 massaal veel jongeren in Frankrijk, met name leiding van jeugdgroepen. Een aantal van die boekjes stonden vol spelletjes rond oriëntatie, observatie en exploratie, balspelen, enz. Andere waren concreet en zeer praktisch bruikbaar om een kamp in te richten met allerhande technieken rond materialen, outdoorkoken, tochtplanning, rugzakinhoud enz.
Jean Loiseau was in de jaren '30 en '40 ook een gerespecteerd schrijver van
tijdschriftartikels in populaire bladen zoals Regards, Je Sais Tout, La Vie au Grand Air, Camping Plein Air en enkele kranten. Ook hier zijn de onderwerpen weer kampeertechnieken, trekkingideeën voor weekend of vakantie enz.
Daarnaast publiceerde Jean Loiseau via de Parijse uitgeverij
Vigot voor enkele bestemmingen ook praktische reis- en wandelgidsen, zoals Corsica (1938) of Ile de France (1947). Een wandelboek over Boergondië en de Morvan (1945) droeg hij op aan zijn vader Georges Loiseau-Bailly, die van daar afkomstig was.
Hoewel voorzitter Jean-Laurent Ballereau in april 1947 beweert dat er in 1947 helaas nog geen G.R.-paden zullen zijn (omwille van gebrek aan geld), gebeurt datzelfde jaar dan toch nog het lang verwachte! In de
Loirevallei te Orléans wordt amper 9 dagen nadat het C.N.S.G.R. zijn statuten deponeerde, een
eerste stukje Grande Randonnée geopend. De nummers GR 1 of GR 2 zijn aan Parijse routes toegekend maar het is dus GR nummer 3 - het Sentier de la Loire – dat de eer heeft. Slechts 28 km G.R. 3 tussen Orléans en het dorpje Tavers (bij Beaugency) maar
op 31 augustus 1947 wordt G.R. 3 officieel ingewandeld.
Een afgevaardigde van de prefect van het departement Loiret knipt het inauguratielint, in aanwezigheid van ondermeer Jean-Laurent Ballereau (G.R.-voorzitter), de burgemeester van Orléans en projectleider
R. Girault-Liénart van de toeristische dienst van Orléans.
Eigenlijk was een pad langs de Loire in deze omgeving al gepland voor WO II.
Roger Gauthier voorzitter van
Les Naturalistes d'Orléans, onderwijzer en amateur-historicus, had in 1937 het idee om de aloude scheepvaarttrekpaden langs de Loire weer open te maken voor wandelaars. Er werd in 1940 zelfs aan gedacht om daarvoor werklozen in te zetten. Ook hier was de oorlog echter spelbreker. Na de vijandigheden pikte Gauthier het idee weer op en vond hij een bondgenoot in de voorzitter van de Toeristische Dienst van Orléans, Girault-Liénart. Net toen broeide bij TCF in Parijs het G.R.-idee...
Dat het Loirepad hier onverwacht snel werd geopend had wellicht te maken met het feit dat elders in de Loirevallei, in de regio rond Nantes, ook werd gewerkt aan een stukje G.R. 3, een kwestie van als eerste met de première te kunnen uitpakken? Bon, in de regio Nantes had men een paar jaren later dan weer de première van het eerste papieren G.R.-wandelgidsje...
Girault-Liénart betrok er rond Orléans voor het vrijmaken en bewegwijzeren van het 28 km lange traject heel wat jongerengroepen bij, waaronder scouts- en kampeer- en wandelverenigingen. En zo werden de eerste officieel erkende kilometers G.R.-pad geboren. Iedereen gelukkig, voor het eerst was er na al die jaren en vele vergaderingen resultaat op het terrein. Verschillende functionarissen en leden van
een amalgaam aan betrokken verenigingen zijn aanwezig bij deze eerder
symbolische opening van G.R. 3. in 1947.
En toch ontbreekt er blijkbaar iemand op de inauguratie-foto's...Jean Loiseau!
Op
24 april 1948 zien we
Jean Loiseau wel opdagen bij de opening van de eerste tientallen km van
G.R. 1 – Ile de France, de grote wandelronde door de groene zones rond de Parijse agglomeratie – te
Ermenonville. Grotendeels een realisatie van
scoutsjongeren, onder coördinatie van G.R. 1-directeur
Gaston Thoumire. Er bestaat een foto waarop te zien is hoe Loiseau met zijn kennersblik een G.R. 1-markering keurt en de stevigheid van de markeringspaal test.
Nu het Grande Randonnée-idee definitief op de rails zit,
trekt Jean Loiseau zich stilletjes terug uit het nationale project. Hij lijkt het werk - wat zichzelf betreft - stilaan als voltooid te beschouwen en plooit zich terug op heruitgaven schrijven van zijn vertrouwde gidsboekjes en met het organiseren van meer reizen in het gezelschap van zijn Compagnons Voyageurs.
Eind jaren '50 wordt Jean Loiseau enkele jaren voorzitter van de gerespecteerde natuur-historische organisatie
'Naturalistes du Massif de Fontainebleau'. Ondertussen blijft het Franse G.R.-net zich verder ontwikkelen. Op een rustig tempo weliswaar maar het valt niet stil. Terwijl de G.R.-organisatie zijn eigen geschiedenis laat beginnen met de
'Routes du Marcheur' van Jean Loiseau en hem een beetje als de G.R.-stamvader beschouwt, vergeet de historische initiator zelf niet waar hij de mosterd vandaan haalde. In de vierde editie (1970) van zijn standaardboek over het Massief van Fontainebleau schrijft Jean Loiseau:
“Het idee voor GR-paden is geboren in België na 1918. Maurice Cosyn was er de vader en organisator van. Hij creëerde een belangrijk Belgisch net van grondig uitgezochte wandelpaden die hij doortrok tot Nederland en Luxemburg. Zeer geïnteresseerd door de opvallende realisaties van mijnheer Cosyn, hebben we op onze beurt zowat 700 kilometers van deze voetpaden gevolgd, met de rugzak en elke nacht kamperend. We konden dit zeer goed uitgewerkt project omwille van zijn educatieve, toeristische en sportieve waarden ten zeerste appreciëren. Kort daarna hebben we aan de Touring Club de France voorgesteld om iets gelijkaardigs te implementeren voor ons land. Ondanks moeilijkheden die veel groter waren dan die die mijnheer Cosyn moest trotseren, heeft Touring Club de France deze taak op zich genomen en gesteund met de oprichting van een Comité National des Sentiers de Grande Randonnée.”
In zijn 82ste levensjaar, eind jaren 1970, blikt hij nog even achterom en relativeert hij een en ander:
“Het succes van de GR-paden is een verworven zaak, nu het bestuur van de G.R.-paden aktief heeft verder gebouwd op nationaal en zelfs internationaal vlak. De beginjaren waren moeilijk, zoals bij elke onderneming. Men kent mij soms de titel toe van 'oervader van de paden'. Dat flatteert me en laat mij met grote tevredenheid achterom kijken. De echte waarheid is eigenlijk dat men het vaderschap van de Grande Randonnées (G.R.) moet toewijzen aan alle heroïsche wandelaars uit die periode.”
Jean Loiseau overleed op 17 januari 1982 te Compiègne, op 85-jarige leeftijd en werd ter aarde besteld te Parijs, waar hij zowat zijn hele leven heeft gewoond...als hij niet op
'un camping de randonnée' was.
Tot slot: Een woord van Bernard Woimant,
Compagnon Voyageur, vriend en neef van Jean Loiseau en in de jaren '70 nationaal voorzitter van de Franse G.R.-organisatie:
"Jean Loiseau had ontelbare vrienden, velen die hij kende en jarenlang opzocht, nog veel meer vrienden die hem enkel kenden van zijn boeken. En er zullen honderdduizenden of zelfs miljoenen onbekende vrienden zijn die over de Franse paden zullen zwerven zonder te beseffen dat ze dat allemaal aan Jean Loiseau hebben te danken."
Met uitzondering van de kaart over de Internationale Wandelweg zijn alle schetsen, tekeningen en kaarten op deze pagina het werk van Jean Loiseau.
Meest verrassend maar onderkend en met een verregaand uitvloeisel is echter een ander boek van onze wandelpionier... We keren terug naar het vooroorlogse Frankrijk waar net het recht op jaarlijkse vakantie ingang heeft gevonden...
In
1936 kwam het Jean Loiseau ter ore dat men in de Belgische en Luxemburgse
Ardennen meerdaagse wandelroutes aan het bewegwijzeren was. De Brusselse ingenieur en uitgever van Ardennengidsen
Maurice Cosyn, was er vanaf 1935 voor
Touring Club de Belgique (TCB) en de Luxemburgse overheid, een meer dan 1000 km lang en grondig uitgedokterd wandelnet aan bewegwijzerde langeafstandspaden,
'sentiers touristiques', aan het uitrollen. Loiseau is dan 40 jaar en onderweg met twee jonge wandelmaten, de 16-jarige
Robert Journaux (bijnaam 'News') en de 18-jarige
Bernard Woimant uit Compiègne (een neef van Loiseau, toekomstig dokter en veel later voorzitter van de Franse wandelfederatie, FFRP!). Een gouden trio zou later blijken...
Ze trekken tijdens die zomer van 1936 wekenlang over zowat alle
Ardennenpaden die Maurice Cosyn via Touring Club de Belgique en de Luxemburgse overheid al had gerealiseerd in amper twee jaren tijd.
In tientallen etappes zwierven ze 405 km te voet, met rugzak en al kamperend, door en boven de valleien van Semois, Clerve, Sauer, Lomme, Lesse, Hoëgne, Amblève, Our en Ourthe. Van de grillige zandrotsformaties rond het Luxemburgse Müllerthal via de grote Ardense valleien tot het groene weide- en heggenlandschap in het Land van Herve. Onderweg bivakkeren ze langs de meanderende rivieren en op toen nog erg basic ingerichte kampeerterreinen. Of de tentjes werden gewoon in vrije natuur geprikt, wat toen nog vrij probleemloos kon.
Onze drie Fransen zijn danig
onder de indruk van wat in België en Luxemburg is gerealiseerd aan aantrekkelijke, bewegwijzerde trajecten. Compagnon Voyageur
Robert Journaux verwoordde het later zo:
“Op een avond hadden we onze tent gezet aan de rand van een van de vele donkere dennenwouden die zo typisch zijn voor de streek. De frisheid bij de avondschemering joeg ons al snel onze tent en de warmte van onze slaapzakken in. Op de alcoholbrander sudderde een uiensoep, zoals enkel Jean Loiseau ze wist klaar te maken. We overliepen het trekkingtraject dat we vandaag hadden afgelegd en de sterke punten ervan. Plots verhief Jean Loiseau zijn stem: “Waarom ontwerpen we niet zo'n wandelnet in Frankrijk?” Voilà, zo werden de Grande Randonnées (GR's) geboren! We hadden op dat moment nog geen flauw idee dat dit Pad van de Ourvallei, waar we ons nu langs bevonden, veel later onderdeel zou worden van de E2 Nederland – Middellandse Zee, onze Franse GR 5.”
Jean Loiseau zou die droom van een groot Frans wandelnet vanaf dan niet meer laten loslaten. Ondanks de vele duizenden kilometers die hij met zijn Compagnons Voyageurs al had afgelegd in thuisland Frankrijk, zou deze Ardennentocht door Wallonië en Luxemburg dan ook een van de meest memorabele worden. Hij publiceert over die Ardennentochten in 1938 een wandelgids met gedetailleerde beschrijvingen over de TCB-wandelpaden van Cosyn, '
Itinéraire des Ardennes'. De gids wordt opgeleukt met eigen geschetste kaartjes waarop behalve het routeverloop ook geschikte bivakplekken zijn aangeduid.
In
'Les Compagnons de la Bonne Humeur' krijgen we een persoonlijk reisverslag van Loiseau over een drie weken durende groepstrekking met Les Compagnons Voyageurs door het Centraal Massief. Je stapt virtueel mee in Loiseau's ideale belevingswereld en tochtervaringen van
'camping itinérant' (voettrekking al kamperend). Observatie en interpretatie, zoals hun leuze luidt, maar alles wat overgoten met humor en een sterke dosis zelfrelativering. Hij beschrijft zichzelf niet zonder enige zelfspot en in de derde persoon als
'Le Patron', die – nu hij net 50 is geworden – het keerpunt heeft bereikt tussen kind en jongere worden... De oudste onder de andere groepsleden is zijn kameraad Robert Journaux (27), de anderen zijn veelal tussen 14 en 20 jaar.
De tochtsfeer in het Centraal Massief is uitgelaten na 7 jaren inactiviteit door WO II en dat straalt het boek ook uit. Herwonnen vrijheid maar ook een trektocht door 'een gewond land', dat herstel en evenwicht zoekt in het dagelijks leven. Hier lees je hoe het er zoal aan toe ging tijdens een tocht van de Compagnons Voyageurs. De tijdsgeest is ook grondig anders. Vandaag verbinden smartphones als navelstrengen jongeren continu met hun leefwereld thuis, toen was de reisbeleving nog veel meer onbevangen en vol verrassingen.
Met een twintigtal trekken ze er op uit, opgedeeld in '
ploegen' van maximaal drie personen maar wel in groep stappend. Twee is niet ideaal volgens Loiseau, omdat er dan altijd eentje is die domineert. Vier personen per ploeg is ook niet goed, want dan ontstaat er weer 2-2 met onevenwicht in dominantie! En last but not least: drie personen passen ook perfect in de (inmiddels verouderde) itisa-tenten die de groep gebruikt. Opvallend is ook dat de leden van Les Compagnons Voyageurs bijna uitsluitend jongens zijn.
'
Le Patron' had zowaar ook een systeem uitgewerkt van 'boetes', met de bedoeling er wat discipline in te houden, met name wat tijdsplanning betreft. Hoe? Door een deel van het geld dat elke ploeg kreeg toegewezen om in eten te voorzien, in te houden. Wat zo in de boete-pot terecht kwam, werd op het einde van de reis opgesoupeerd met een feestelijk diner als afsluiter. '
Le Patron' hield de boekhouding zorgvuldig bij in een boekje...
Hoewel Jean Loiseau voor de oorlog meer dan 100 reizen voorbereidde en vaak zelf gidste, was deze reis niet zonder obstakels. Frankrijk was juist uit WO II gekomen, het land was nog ontwricht. Zo was voedsel nog steeds gerantsoeneerd en de verdeling verliep deels via bevoorradingsbonnen. De groep reist met tenten die na 10 à 20 jaar hun beste tijd wel hebben gehad.
Loiseau's meest geprezen boek is zonder twijfel
'Le Massif de Fontainebleau'. Wellicht doolde hij tientallen keren rond door het merkwaardige
beboste rotsmassief van Fontainebleau. Half 19de eeuw werden hier door
Claude-François Denecourt recreatieve wandelroutes met verf gemarkeerd. Bewegwijzerde wandelroutes? Toen een primeur in Europa...en bij uitbreiding in de hele wereld! Zijn uitgebreide boek over het Woud van Fontainebleau dat hij in naam van zijn Compagnons Voyageurs bijna 100 jaar geleden schreef, werd een
klassieker en wordt tot vandaag nog gebruikt als
referentiewerk.
Na wat uitstel wordt op 21 juni 1946 in de
Galeries Lafayette te Parijs de lang aangekondigde
expositie 'Tourisme pédestre et Sentiers de Grande Randonnée' geopend in aanwezigheid van de Franse Commissaris voor Toerisme, Henry Ingrand. Ondermeer bestaande wandelnetwerken in andere landen worden er in verschillende zalen voorgesteld op grote kaartpanelen naast diverse muurfoto's en wandelmateriaalparafernalia.
Merk op dat hier niet meer wordt gesproken over de 'Routes du Marcheur' maar over
'Sentiers de Grande Randonnée' (vrij vertaald 'Lange Zwerfpaden')! Voor het eerst wordt de projectwerking rond het toekomstige Franse voetpadennet officieel in de schijnwerper gezet.
Het algemeen gebruik van de woorden
'randonnée' en met name
'randonneur' (hij die
'une randonnée' onderneemt) vanaf 1947, wordt door de Franse G.R.-organisatie vandaag toegewezen aan Jean Loiseau. Dat is onjuist. Vanaf eind jaren '30 gebruikte Jean Loiseau het woord
Randonnée en zelfs
'Grande Randonnée' al regelmatig in media-artikels en in zijn eigen boeken. In België introduceerde de Touring Club de Belgique (T.C.B.) – alweer naar een idee van Maurice Cosyn – in 1938 reeds een
'carte de randonneur du T.C.B.', gericht op liefhebbers van
'une longue randonnée pédestre' ('een lange voettocht'). De langeafstandswandelaar kon ermee allerlei voordelen genieten onderweg en op wandelmateriaal.
Ook de verschillende regionale jongerenafdelingen van de grote
Camping Club de France (C.C.D.F) zijn aktief betrokken, wellicht onder rechtstreekse impuls van Jean Loiseau en TCF. Tijdens diezelfde zomer van 1946 hebben al een zestal regionale groepen routes uitgetekend en verkend, met name in de Loirevallei, Normandië en de Champagnestreek. Ze zijn klaar om met verfpotten en borstel op pad te gaan om elke route te kleuren met eigen routetekens: marineblauw, geel op rood, rood op blauw of wit op rood, enz... Tot zo'n kleurenboek komt het echter net niet...
In de overkoepelende TCF-
'Commission des sentiers de tourisme pédestre’ wordt wellicht de nood aangevoeld om snel een duidelijk ontwikkelingskader met
richtlijnen te creëren, om alles te
stroomlijnen in een harmonieus concept. De vergadering met Maurice in Cosyn in november 1945 moet de motor zijn geweest voor de uitwerking van een goed bestudeerd basisplan om mee te vertrekken. In 1946 worden tijdens drie vergaderingen knopen doorgehakt en concrete beslissingen genomen. Zo komt Jean Loiseau op de proppen met een helder
bewegwijzeringssysteem in twee wandelrichtingen. Geen amalgam van allerlei kleurencombinaties op de paden maar één uniforme markeringswijze voor heel Frankrijk.
De bekende wit-rode streepjes worden geboren!
Een wit balkje + daaronder een rood balkje. Over deze kleurenkeuze van Loiseau bestaan uiteenlopende meningen. Een precieze uitleg van Loiseau hierover is niet terug te vinden maar de meest plausibele verklaring is dat Loiseau voor een rode balk koos (zoals de Vogezenclub dat toen al een halve eeuw deed) omwille van de beste zichtbaarheid bij daglicht en dat hij er een wit balkje aan toevoegde omwille van betere zichtbaarheid in een donkere omgeving of omstandigheid. En om de tekens te onderscheiden van door jagers op bomen aangebrachte afbakeningstekens met rode verf.
Naast
geverfde tekens komen er ook
metalen wegwijzerbordjes met bestemmingen, afstanden en iconen voor nabijgelegen faciliteiten + wit-rode vierkanten
metalen bordjes met identificatie van het G.R.-nummer.
Vandaag wordt die
'Grande Randonnée'-formulering toch enigszins anders ingevuld, waarbij het vooral draait rond de wijze van verplaatsing tussen overnachtingen in, met name in de vorm van een
voettocht met meerdere etappes. Ook Jean Loiseau's interpretaties en definities van de woorden 'bivakkeren' en 'kamperen' zijn vandaag niet meer update maar dat is een ander verhaal.
De afkorting G.R. wordt jaren later in het buitenland overgenomen met woorden die aansluiten op de bekende afkorting: in Wallonië (Grande Randonnée – 1959), Catalonië en Spanje (Gran Recorregut / Gran Recorrido – 1974), Vlaanderen (Grote Route – 1974), Portugal (Grande Rota – jaren '80 ). In Nederland werd wel de GR-markering overgenomen maar met de eigen benaming en afkorting: L.A.W. (Lange-Afstand-Wandelpad – 1980).
Het woord
'Randonnée' bestaat echter al veel langer maar werd voor de jaren '40 niet zo sterk gelinkt met een lange wandeltocht. Het was een sporadisch gebruikt woord dat refereerde naar een lange, ongeregelde,
avontuurlijke zwerftocht. Dat kon zowel een randonnée per fiets, per auto, te paard of te voet zijn. Net zoals je
'une promenade' (een wandeling) in de Franse taal te voet, per fiets of per paard kan doen. Vandaag worden de woorden
'randonnée' en
'grande randonnée' (G.R.) toch vooral met een
doorlopende wandeltocht in verband gebracht en dat is wel een
verdienste van Cosyn en Loiseau.
Typisch voor perfectionist Jean Loiseau was dat hij voor de term
'Grande Randonnée' zelfs een
definitie bedacht. In zijn boek
'Les Compagnons de la Bonne Humeur' stelde hij het zo:
"Een Grande Randonnée is een kampeerreis van meerdere weken, uitgevoerd in etappes. De Grande Randonnée is dus verschillend van verblijfskamperen, of meerdaags op dezelfde plek kamperen of weekendkamperen of van maximaal een week kamperen."
Merk op dat Loiseau's definitie niet specifiek verwijst naar voettochten maar dat bij een
'Grande Randonnée' het vooral draait rond verblijfsduur en -wijze onderweg. Over hoe je je tussen de overnachtingen in verplaatst vinden we niks terug in zijn definitie al was toen de particuliere auto nog niet echt een optie, zeker niet voor jongeren waarop het
'Grande Randonnée'-project vooral was gericht. Dagelijkse verplaatsing te voet of eventueel per fiets dus, van plek A naar B, C,....
Wandelpioniers Loiseau (°1896) en Cosyn (°1895) waren
leeftijdsgenoten maar hadden een verschillend karakter en een totaal andere levensloop. De overeenkomsten in hun
interesses en passies zijn echter opvallend. Zowel Loiseau als Cosyn zijn succesvolle uitgevers van papieren gidsen, beiden zijn uitstekende ontwerpers van wandelroutes, beiden spelen een belangrijke rol in de uitbouw van kampeermogelijkheden in hun land, beiden hebben ze bijzonder tekentalent maar bovenal zijn ze allebei doordrongen van het feit dat lange voettochten dé wijze bij uitstek zijn om toeristisch op ontdekking te gaan en met name als jongere levenservaring en -kennis op te bouwen.
Ze hadden voor elkaars werk bewondering, in die mate dat Brusselaar Maurice Cosyn zelf het voorwoord schrijft in de Loiseau's trekkinggids
'Itinéraire des Ardennes', die gebaseerd is over Loiseau's zwerftochten op de zogenaamde
'Cosynpaden' van Touring Club de Belgique. Ze ontmoetten elkaar ook minstens één keer. Twee trendsettende wandelfanaten in een periode (eind jaren '30) waarin kamperen, jeugdherbergen en voettochten echt hot zijn. De invoering van het recht op vakantie in 1936 was zeker een accelerator voor die explosieve bloei. Outdoorbeleving in al zijn vormen was ook ongemeen populair bij het toen nog steeds groeiend scoutisme en bij nieuwe trekkinggroepen, als gevolg van het laagdrempelig karakter, inherent aan deze vorm van avontuurlijke vrijetijds- en vakantiebesteding.
Het Ardennenavontuur van Jean Loiseau kreeg dus nog een staartje... en wat voor een! De idee om in Frankrijk ook zo'n padennet te ontwerpen liet hem sindsdien dus niet meer los!
Over het
'Sentier des Ardennes' en bij uitbreiding over de
Internationale Wandelweg (Nederland – Vogezen) die Cosyn heeft ontworpen, schreef Loiseau in november 1936 in het contactblad van Camping Club de France en later in 1938 in zijn Ardennengids:
“De paden die voor deze trajecten worden gevolgd, zijn van een dusdanige intelligentie dat de organisatoren hartelijk moeten worden geprezen. Keer op keer maakt de te volgen route gebruik van aarden wegen, ofwel is het pad uitgekapt in de rotsen, baant het zich een weg door het struikgewas of slingert het in een ingesneden riviervallei. Soms klimt het over een rotskam waardoor je fantastische vergezichten kunt ontdekken, elders zinkt het urenlang weg onder de schaduw van het Ardeense dennenwoud. Het pad volgt vaak de loop van een rivier en biedt bijna overal een attraktieve beleving. De padmarkeringen zijn goed gedaan, ze volgen is vaak een plezierig spel. Blauwe platen geven de naam aan van het pad en het dichtst bijgelegen dorp. Witte strepen met daarop zwarte initialen geven het padnummer aan. Bvb T.C.B. 1 voor de Internationale Wandelweg...(...)... Dankzij deze organisatie heeft zich een toerismesegment ontwikkeld dat de meest optimistische verwachtingen van deze ingenieuze padeninitiatoren overtrof ”.
De professionele tussenkomst en de adviezen van Maurice Cosyn waren ongetwijfeld een sterke stimulans om twijfels weg te nemen en om Loiseau's theorieën ook effectief in terreinrealisaties om te zetten. Eerst moest dat theoretische deel nog sterker in een matrix worden gegoten, tegelijk werd al gedacht aan regionale projectuitwerkingen.
Om concrete invulling te geven aan de 'Routes du Marcheur' werd op de vergadering met Cosyn eind
1945 ook besloten om al werk te maken van
enkele projecten op het terrein:
1/ Herstel van historische paden en bewegwijzering in de bossen van Fontainebleau.
2/ Begin van een grote wandelronde van zowat 300 km door het Ile de France (de latere G.R. 1).
3/ Op punt stellen van een traject door de Loirevallei (de latere G.R. 3).
4/ Het uitwerken van een Grote Alpendoorsteek en de realisatie van de verbinding Ardennen – Vogezen als aansluiting op het Sentier International 's Hertogenbosch – Luxemburg (de latere G.R. 5, ongetwijfeld op voorstel van Maurice Cosyn).
De 250 km aan markeringsopfrissing door het
Fontainebleau-massief werd dadelijk aangepakt door scoutsgroepen en de TCF-jongerenvereniging, die er verscheidene weekends met de tent op uit trekken, geladen met signalisatiemateriaal, waaronder de blauwe verf die klassiek daar voor de markeringen wordt gebruikt.
Een groepslid van
'Les Eclaireurs Unionistes' ('de Verenigde Padvinders') aan de slag met verf, borstels, borden en nagels:
“Al dat buitenwerk wordt niet zomaar blindelings gedaan. Het moet zorgvuldig worden voorbereid tijdens een groepsvergadering. In ons lokaal worden op een grote tafel diverse kaarten uitgespreid: toeristische kaarten, de kaart van Denecourt, directeursplan, stafkaart op 1/80000 en 1/50000, kaarten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken...en onze eigen schetsen en optekeningen. Met linialen, kompas en curvimeters vergelijken we de documenten. We meten nauwkeurig de afstanden om zo het getal te bekomen dat kunstig op het richtingaanwijzerbord zal worden geschilderd. (…) Welteverstaan zijn we voor dit werk in nauw contact met Touring Club, de Commissie voor Voetpaden en de boswachter.”
Reeds begin 1946 is in Fontainebleau de padinfrastructuur grotendeels hersteld en opgefrist. Maar Fontainebleau is dus een geval apart met zijn blauwe markeringstekens en historische wandelpaden.
Jean Susse, uitgever van de succesvolle kampeer- en jeugdgidsen van Jean Loiseau, publiceert in het oktober 1945-nummer van zijn populaire outdoorblad
Camping Plein Air over drie volle pagina’s nog eens het project van Loiseau’s
‘Routes du Marcheur’. Eigenlijk copy-past van wat Loiseau inmiddels 7 jaar eerder publiceerde in zijn gidsje
‘Voyages pour les jeunes’. Met dat verschil dat Loiseau nu kan aankondigen dat de
‘Routes du Marcheur’ nu echt wel aan de orde van de dag zijn.
"Een voetwegennet naar het magnifieke voorbeeld van het dicht padennet dat in België door Touring Club de Belgique onder impuls van Maurice Cosyn is gerealiseerd", aldus Loiseau, die ook in zijn latere leven nooit zal verbergen waar hij de mosterd vandaan haalde.
Jean Loiseau ziet
7 belangrijke stappen in de uitwerking van een nationaal padennet:
1/ Oprichting van een centrale vereniging voor de Routes du Marcheur, die zowel technisch, financieel en administratief coördineert, ook wat controle en opvolging van de routes betreft.
2/ Vastleggen van een padenplan per regio.
3/ Terreinverkenningen van geprojecteerde paden. Uitzoeken van beste passagepunten, aanvragen van autorisaties, eventueel nieuwe verbindingen creëren.
4/ Markering met een uniform bewegwijzeringssysteem door vrijwilligers.
5/ Opvolging onderhoud paden en bewegwijzering.
6/ Uitgifte van fiches of trajectgidsen.
7/ Inlichtingendienst over de staat van de paden, toegankelijkheid, kampeer- en onderdakfaciliteiten, bevoorradingsmogelijkheden, toeristische interessepunten.
Op
23 november 1945 komt
'La Commission des sentiers de tourisme pédestre’ opnieuw bijeen in Parijs, voor wat – achteraf gezien – een doorslaggevende vergadering wordt. Niemand minder dan
Maurice Cosyn is er uitgenodigd, ongetwijfeld op vraag van Jean Loiseau zelf.
De Fransen willen weten hoe de Brusselaar het aanpakte in de Belgische, Franse en Luxemburgse Ardennen. Cosyn legt het hen haarfijn uit. Hij is dit soort presentaties gewoon, in de jaren '30 deed hij het tientallen keren om organisaties en overheden te informeren, motiveren of feliciteren.
'Le Petit Belge' dwong respect en waardigheid af. Zowel fysiek als oraal liet zijn stijlvolle, rijzige verschijning op scène telkens grote indruk na. Hij pakte als begenadigd spreker zijn toehoorders moeiteloos in en niet zelden werd zijn discours afgesloten met een staande ovatie en een lang applaus. Wellicht gebeurde dat ook op die herfstdag in 1945 in het TCF-kantoor op de Avenue de la Grande-Armée te Parijs, in de schaduw van de Arc de Triomphe.
Maurice Cosyn stelde er zijn grotendeels gerealiseerd netwerk van lange Ardense wandelroutes voor, met name ook het terreinwerk van 'zijn'
Internationale Wandelweg Nederland – Ardennen – Vogezen. In een poging dat traject ook zuidelijk door Frankrijk te verlengen, had hij al zeker in 1938 – mogelijk al vroeger - contacten met regionale afdelingen van TCF in Lotharingen en meer zuidelijk met de Vogezenclub.
Het belang van Cosyn's aanwezigheid in deze kan niet worden onderschat. Er heerste wel degelijk grote onzekerheid bij TCF over de
haalbaarheid van zo'n project op nationale schaal. Frankrijk is qua grootte nu eenmaal niet België, Luxemburg of Nederland. Of zoals een TCF-medewerker in het TCF-ledenblad fijntjes opmerkte:
“dat zijn landen die aanzienlijk minder uitgestrekt zijn dan Frankrijk en waar de uitrol van zo'n plan zonder al te grote moeilijkheden kon worden gerealiseerd. Maar hoe leidt je in Frankrijk zo'n 'Routes du Marcheur' in goede banen? En is het moment goed gekozen in een tijd waarin meer dringende zaken om aandacht schreeuwen?”.
Dat laatste was ook zo.
Op veel overheidsmedewerking hoefde men niet te rekenen en al zeker niet op financiële overheidssteun in een land waar de heropbouw na 5 jaren oorlog prioriteit nummer één was.
Loiseau ziet in het zoeken en volgen van merktekens – met name voor jongeren – ook een attraktief
spel. Volgens Henri Viaux, latere voorzitter van de Franse G.R.-organisatie, was er nog een andere reden waarom de aanleg van gemarkeerde langeafstandspaden een grote toegevoegde waarde had:
“De meeste mensen en met name jongeren – met uitzondering van padvinders – kunnen geen stafkaart lezen. Dat is trouwens niet zo evident. Daardoor hebben velen angst om te verdwalen, natuur komt op deze wijze vijandig over. Padmarkeringen zijn een hulpmiddel, geven zekerheid waardoor men het echte Frankrijk leert kennen, dat van landelijkheid en natuurrijkdom.”
In een tijd waarin van gesimplificeerde wandelroutekaarten, knooppuntnetwerken – laat staan GPS- of smarphone-navigatie – nog lang geen sprake was, lijkt dat een relevante redenering.
Jean Loiseau had trouwens zijn eigen joker om tijdens zijn voetreizen met de Compagnons Voyageurs de route-oriëntatie onderweg zo vlot mogelijk te laten verlopen: de
'contra-oriëntatie'!
“Om bij een karavaan de zekerheid bij het te volgen traject te verhogen moet de methode van contra-oriëntatie of dubbele oriëntatie worden toegepast: behalve iemand die vooraan de karavaan gidst, verifieert onderweg een tweede stapper continu de loop van het parcours, alsof hij zelf de groep leidt. In geval van betwisting overleggen de twee gidsen. Deze methode heeft ons al veel tijd doen besparen.”.
Begin
1937 verschijnt in de krant
Le Jour een artikel uit Loiseau's pen onder de titel
“Trekkers willen hun eigen paden”. Daarin schrijft Loiseau:
“Wij hopen oprecht dat Frankrijk bedekt zal worden met grande randonnée-paden, bezaaid met jeugdherbergen en campings, die net zo intelligent zijn aangelegd als die welke de heer Maurice Cosyn in de Ardennen heeft uitgetekend.”
Een van zijn vele handboekjes over bivakkeren en jongerenrecreatie die Jean Loiseau publiceert, is getiteld
'Voyages pour les jeunes' ('Jongerenreizen'). In
1938 volgt een heruitgave van dat onopvallende jongerenreisbijbeltje, waarbij achterin een merkwaardig extra hoofdstukje is toegevoegd onder de titel
'Les sentiers de tourisme à pied' (‘De paden voor wandeltoerisme’). Het is zowaar een
concreet inspiratieplan voor een Frans netwerk aan langeafstandspaden, inclusief een geschetst voorstel tot
bewegwijzering. Alles uitgetekend door Loiseau zelf op basis van zijn vele verkenningen in eigen land. Loiseau:
“In België, Luxemburg (Ardennen), Nederland, Duitsland en Italië (Dolomieten) bestaan er speciaal bewegwijzerde paden van lange afstand. Het zijn echte “routes voor voetreizigers” van meerdere honderden kilometers lengte. Bijvoorbeeld Le Sentier des Ardennes, van 's Hertogenbosch naar de Vogezen. Ongeveer 1000 km”.
Loiseau gebruikt in deze oproepcontext ook nu de term
'sentiers de grande randonnée' (G.R.-paden), maar zijn voorgestelde padenplan krijgt de naam
'Les Routes du Marcheur' (letterlijk: 'de marcheerderswegen' / in meer vrije context: 'trekkingroutes'). Met Cosyn's
'Sentier des Ardennes' (Ardennenpad) refereert hij opnieuw naar het Waalse deel van De Internationale Wandelweg, die op dat moment (1938) nog steeds in de ontwikkelingsfase zit.
Hij stelt voor om de bewegwijzering, het onderhoud en de controle van zijn plan met Franse
'Routes du Marcheur' over te laten aan plaatselijke jongerengroepen. De markeringen moeten in beide wandelrichtingen worden aangebracht maar wel op intensievere wijze in een meer verwarrende wandelomgeving. Vooral pittoreske en schaduwrijke trajecten moeten worden uitgezocht. Drukke uitzichtpunten hoeven niet noodzakelijk te worden gepasseerd maar eerder worden gelinkt met een aftakking er naartoe, dorpen moeten maximaal worden rond gewandeld en verkeerswegen moeten worden vermeden. Geen lange, rechte paden, evenmin gevaarlijke trajecten.
Loiseau onderstreept ook dat Frankrijk niet moet onder doen voor het buitenland qua kwaliteit in wandeltrajecten. Meer zelfs, de geschikte paadjes en kleine wegen op het Franse platteland liggen er al grotendeels, ze moeten enkel nog worden gelinkt en bewegwijzerd met onderhouden markeringen op basis van technische richtlijnen. Etappe-gewijs moeten ze verbonden zijn met bestaande of op te richten jeugdverblijven zoals jeugdherbergen.
Liefst
32 wandelroutes stelt Jean Loiseau voor, nogal ongelijk verdeeld over Frankrijk, wellicht gebaseerd op zijn voorkeur qua aantrekkelijkheid van de wandelomgeving. Het zwaartepunt van routeconcentratie ligt in het zuidoosten (Alpen, Centraal Massief, Provence, Pyreneeën). Met wat goede wil kun je er - door samenvoeging van een aantal routes – ook al een tracé in ontdekken tussen de Middellandse Zee en Luxemburg, via de Alpen, Jura, Vogezen en Lotharingen, waaruit later de GR 5 zou groeien. Voorlopig zijn dat in zijn voorstelplan echter los van elkaar staande deelprojecten, nog geen totaalverbinding onder één routenummer. Nummer 1 loopt van de Parijse regio naar de Ardennen en België. Een eerbetoon aan het padennet van de Ardennen?
Ook van de uniforme bewegwijzering met wit-rode streepjes is op dat moment nog geen sprake, al heeft Loiseau al een grondige studie gemaakt van bestaande bewegwijzeringen en de wijze waarop ze eventueel op grote schaal kunnen worden geïmplementeerd voor het ganse Franse grondgebied.
Het moet gezegd dat Frankrijk op dat moment ook geen maagdelijk terrein is qua
gemarkeerde wandelroutes maar wat al bestaat is het resultaat van plaatselijke of regionale werking in populaire toeristische gebieden. Los van elkaar staande realisaties van diverse organisaties. Zo pionierde ondermeer Claude François Denecourt al in
1842 met padmarkeringen in het
Forêt de Fontainebleau, bewegwijzerde de Franse
Touring Club al voor WO II paden door de Hoge Alpen met duizenden merktekens en borden en onderhield sinds
1897 de – toen nog Duitse, later Franse –
Vogezenclub met rode rechthoektekens een honderden kilometers lange dwarsroute door Vogezen en Elzas.
De massaal toegenomen belangstelling voor wandeltoerisme –
'tourisme pédestre' – tijdens de jaren '30 was ook Jean Loiseau niet ontgaan. Frankrijk moest net zoals de Ardennen ontsloten worden met een gestructureerd, alomvattend en transparant net van duizenden kilometers gemarkeerde wandelpaden, die jeugdherbergen, refuges en kampeerplekken met elkaar verbonden via aantrekkelijke voetpaden.
Opnieuw komt het Touring Club-
Comité de l’Urbanisme bij elkaar om op
5 maart 1945 een speciale TCF-commissie af te splitsen in het kader van de werking rond toekomstige toeristische voetpaden,
‘La Commission des sentiers de tourisme pédestre’ , met Jean Loiseau als centrale figuur. Als architect van de
‘routes du marcheur’ voor Frankrijk presenteert hij in die nieuwe commissie op 25 maart 1945 nogmaals zijn plan.
Alain Bernard in het TCF-tijdschrift (juli 1945):
"Het is zeker een werk van zeer grote omvang. Voor de realisatie zal veel tijd nodig zijn en medewerking uit diverse hoeken. Dan hebben we het nog niet over de overheid gehad, die de vraag niet zomaar kan negeren. Die is immers de enige grote ‘architect’ in staat om deze onderneming naar voltooiing te leiden. Momenteel willen we deze extra last niet op de rug van de staat afwentelen. Die heeft nu meer dringende zaken af te handelen dan we denken. Maar moeten we daardoor afzien van voorbereidend werk? Nee, integendeel, we denken dat we er nu al moeten aan beginnen, met als eerste stap de oprichting van een speciale commissie.".
Om het project van ‘Routes du Marcheur’ aan een breder publiek bekend te maken en de relevantie van
maatschappelijke ondersteuning te accentueren, wordt voor het volgende jaar een tentoonstelling gepland in de prestigieuze Parijse Galéries Lafayette. Onderwerp: de toekomstige creatie van Franse wandeltrajecten, wandeltoerisme en gelijkaardige realisaties in omliggende landen.
In het tijdschrift van de TCF en in anderen papieren media, wordt ook een oproep gelanceerd naar organisaties en personen die in het kader van
nationale solidariteit hun medewerking willen verlenen. Een zaak van staatsbelang, waarbij – behalve TCF-vertegenwoordigers - een beroep moet worden gedaan op jeugd- en scoutsverenigingen, campingclubs, excursionistenclubs, toeristische diensten, de Franse Alpenclub, ambtenaren van Waters & Bossen, ambtenaren van Bruggen en Wegen en allen die zich geroepen voelen om een waardevolle inbreng te leveren. Niet enkel voor de theoretische uitwerking en planning maar ook voor concrete realisaties op het terrein.
Jean Loiseau kijkt ook naar organisaties die voor de oorlog al regionaal en geïsoleerd wandelroutes hebben ontwikkeld, met name de Club Vosgien, pionier van wandelroutes in de Vogezen sinds eind 19de eeuw, Les Excursionnistes Marseillais en Toulonnais in het diepe zuiden van Frankrijk, enz.
Touring Club de France wordt als overkoepelende organisatie die zowat overal in Frankrijk afdelingen heeft,
'de trekker' van het prestigieuze project. In de Parijse hoofdzetel van TCF, gelegen in de Avenue de la Grande Armée 65, vindt het voorlopige padencomité onderdak voor vergaderingen en administratie. Maar voor de concrete uitwerking op het terrein wordt de inzet van een veel breder spectrum aan vrijwillige medewerkers essentieel.
Er is in die tijd maar één onafhankelijke organisatie die voldoende sterke tentakels heeft over heel Frankrijk om zo'n grootschalig project als
‘Les Routes du Marcheur’ te coördineren: de machtige toeristische organisatie
Touring Club de France (TCF). Via zijn eigen jongerenwandelclub Compagnons Voyageurs en de vele artikels rond wandeltoerisme en -uitrusting die hij in allerlei tijdschriften en kranten publiceerde, had Jean Loiseau sterke contacten met TCF.
In 1943, in volle oorlogsperiode, was er initieel overleg tussen Loiseau en TCF, waarbij hij een eerste maal probeert om concrete invulling te geven aan de realisatie van 'Les Routes du Marcheur'. Loiseau presenteert op een vergadering van de het TCF-
comité de l’urbanisme (werkgroep voor toeristische faciliteiten) op
23 december 1943 zijn plan. Ook nu haalt hij in zijn pleidooi het Ardense langepadennet aan als te volgen voorbeeld uit het buitenland. In het vergaderingsverslag staat letterlijk:
”Jean Loiseau signaleert in het bijzonder het werk verricht door Maurice Cosyn, de aandrijver van het Belgische padennet, wiens aanhoudende doorzetting leidde tot voorbeeldige resultaten…”
Het momentum zat echter tegen. Hoewel onder
nazi-bezetting en onder het collaborerende
Vichy-regime sportcultuur hoog in het (nazi-)vaandel werd gedragen, waren de oorlogsspanningen, vrijheidsbeperking en algemene onstabiele situatie nefast voor een uitrol van een padennet. Gecontroleerd door de Franse overheid wordt tijdens de eerste oorlogsjaren wel de aanleg van bergpaden en berghutten gestimuleerd, anderzijds wordt de werking bemoeilijkt van organisaties die niet onder strikte overheids- en propagandacontrole vallen, zoals scoutsverenigingen. Het prille enthousiasme voor Loiseau's ideeën bij de ontvankelijke TCF, dooft in een onstabieler en daardoor qua frisse initiatieven
verlammend wordend Frankrijk niet uit maar staat op waakvlam. Wachten tot Frankrijk in augustus 1944 bevrijdt wordt van de oorlogs-ellende.
Een vooroorlogs plan...
In 1945, onmiddellijk na het definitief beëindigen van de oorlogsvijandigheden, werden in Frankrijk plannen ontvouwd voor een ontsluiting van het hele land met
lange recreatieve wandelpaden. De man die daarmee op de proppen kwam was
Jean (-Jacques) Loiseau (°1896 - †1982).
Zijn plannen voor een nationaal Frans padennet kwamen niet zomaar aangewaaid met de herwonnen vrijheid na 5 jaar oorlog. Eind jaren '30 had Loiseau reeds een ballonnetje opgelaten voor zo'n nationaal bewegwijzerd wandelpadennet. De oplopende oorlogsspanningen waren spelbreker, het plan verdween noodgedwongen in de koelkast... tijdelijk.
Dit is het verhaal over de prille netwerk-uitrol van tienduizenden kilometers GR-paden (Grande Randonnées) in Frankrijk en bij uitbreiding in andere Europese landen. Maar vooral ook het verhaal van Jean Loiseau, de man die het wit-rode wandelvuur aanwakkerde.
Bronnen:
Archieven KBR Brussel
Bibliothèque Germaine Tillion, Parijs
Archives Nationales de France, Pierrefitte-sur-Seine Les Fonds du Touring Club de France
Archives Nationales de Luxembourg
Internet: musee.ville-avallon.fr/ -
FFRP via www.ffrandonnee.fr/ -
www.rando-tarn.com/ Histoire des Chemins - www.loiret-nature-environnement.org Diaporama - fr.scoutwiki.org Loiseau -
www.cairn.info Les pédagogies de la Bonne Humeur Olivier Sirost - Delcampe Auctions
Arte TV émisson 23 mars 2023 A Fontainebleau aux origines de la randonnee
Kranten: Le Monde, Le Figaro, L’Intransigeant, Le Jour, Paris Soir, Le Populaire, Bonsoir, Le Soir, La République, Journal officiel de la Republique Francaise
Tijdschriften en ledenbladen: Bulletin Touring Club de Belgique, Bulletin Touring Club de France, Touring Plein Air France, Camping Plein Air, Voyages Plein Air, GEO-Sentiers de France, Télé Loisirs, Regards, GR-Sentiers,
GR Infos Sentiers 1998 'La petite histoire de la grande randonnée' Henri Viaux, La Vie à la Campagne, Camping, Sports Camping, La Vie Ouvrière, La Jeunesse, Le Jardin des Lettres, Je Sais Tout, Paris-Chamonix, La Voix des Amis de la forêt de Fontainebleau, Bulletin de l'Association des Naturalistes de la Vallée du Loing et du Massif de Fontainebleau, Bulletin Cercle des Naturalistes Loiret nature environnement, Revue des Eaux et Forêts, L' Equipe Revue des éclaireurs unionistes de France, Informations Sentiers 1972 'Souvenirs d'un vieux randonneur',
Informations Sentiers 1972 nr spéciale 25e anniversaire du CNSGR 'Origines du comité',
Informations Sentiers 1978 'Réflexions d'un vieux randonneur',
Alpirando 1994 'La Marche a une histoire' A-M Minvielle, Randonneur 1987 'En Route Compagnon' A-M Minvielle
Wandelgidsen en wandelliteratuur in boekvorm: Guides Cosyn, M. Cosyn / P. Cosyn,
De Internationale Wandelweg Nederland - Vogezen 1939, Itinéraire des Ardennes 1938 J. Loiseau,
Voyages pour les jeunes 1938 J. Loiseau,
Le massif de Fontainebleau 4e édition 1970 J. Loiseau,
Morvan Bourgogne 2e édition 1945 J. Loiseau,
Camping et voyage à Pied Manuel du Randonneur 3e édition J. Loiseau,
Cuisine de camping 1re édition J. Loiseau,
Les Compagnons de la Bonne Humeur 1948 J. Loiseau,
La France à pied 1993 A-M Minvielle,
Une histoire de la marche Antoine de Baecque,
La Traversée des Alpes Antoine de Baecque
Met dank aan Bernard Woimant Jr
Onderzoek mmv Jean-Pierre Englebert
Europa telt vandaag meer dan 200.000 km aan Europese G.R.-wandelpaden, waarvan een groot deel in Frankrijk.
Grande Randonnées, Grote Routepaden, LAW-paden, Gran Recorrido's of Grande Rota's... wist je dat hun ontstaan terug is te voeren naar een idee dat ontstond in de Luxemburgse en Waalse Ardennen?
De Franse wandelpionier Jean Loiseau (°1896 - †1982) haalde zijn inspiratie voor met wit-rood gemarkeerde wandelroutes immers bij Brusselaar Maurice Cosyn.
Op deze pagina vertellen we je alles over de merkwaardige wandelpionier Jean Loiseau, hoe het idee voor GR-paden groeide en de openstelling van het allereerste GR-pad in Frankrijk.
Een gids voor scoutsleiding, eerste boek van Jean Loiseau, op 22-jarige leeftijd
Jean Loiseau, onderhoud trekkingmateriaal
Een selectie van praktische outdoorboekjes, natuurgidsen en spelboekjes, bijeen geschreven en getekend door Jean Loiseau.
Al kamperend op pad, geen andere toeristische reiswijze die zo'n vrijheid biedt, aldus Jean Loiseau
Wat stop je zoal in je rugzak al wandelend - kamperend in 1939. Het geheim van een lichtere rugzak zit volgens Loiseau vooral in spullen onder meerderen delen.
"Jongere, zwerf de wijde wereld in!... maar vertrek met een goede uitrusting en een goed routeplan." Artikel van Jean Loiseau in het beeldblad Regards (1939)
1932. Met de Compagnons Voyageurs door de Pyreneeën. Briefing door Loiseau (persoon met de rug naar de fotograaf)
Leuze van de Compagnons Voyageurs:
waarnemen en begrijpen
Logo van de Compagnons Voyageurs:
tent en windroos
Jean Loiseau, een spotprent van zichzelf
Jean Loiseau (rechtsonder) met de Compagnons Voyageurs bivakkerend in het Woud van Fontainebleau.
Trekking door de Luxemburgse vallei van de Sauer (sfeerbeeld enkel ter illustratie, Erny Schmit)
Voorstel Jean Loiseau van 32 Routes du Marcheur. In nr 8 ontdek je de huidige GR 10 Pyreneeën, in nr 5 de Bretoense GR 34 en in nr 32 en 2 de GR 1 en GR 2. Nr 1 lijkt vandaag op GR 12. Toch is dit voorstel nog grondig verschillend met wat uiteindelijk het Franse GR-basisnet wordt...
Jean Loiseau's geschetst plan van de Luxemburgse Our-vallei met suggesties voor tent-overnachting. Op een van deze tentplekken kwam Jean Loiseau op een avond in de zomer van 1936 tot de idee om in Frankrijk ook zo'n wandelnetwerk uit te rollen. Hier begon het grote G.R.-avontuur!
Oproep van Jean Loiseau in maart 1937 om naar Belgisch en Luxemburgs voorbeeld ook in Frankrijk een nationaal bewegwijzerd padennet te creëren. Merk op dat Jean Loiseau al in 1937 de term 'sentiers de grande randonnée' (G.R.-paden) gebruikte .
De Vogezenclub gebruikt al vanaf het jaar 1897 het symbool van rode rechthoek om het traject Wissembourg - Ballon d'Alsace
(huidige GR's 53 en 5) in de Vogezen te bewegwijzeren.
De kantoren van Touring Club de France aan de Avenue de La Grande Armée te Parijs. 'Laboratorium' van het GR-project en enkele decennia administratief centrum voor de werking rond de Grande Randonnées.
Cosyn's project voor de Internationale Wandelweg in 1939, ondermeer in samenwerking met de Touring Clubs van België, Luxemburg en Frankrijk en met de Nederlandse A.N.W.B. Het deel 's Hertogenbosch - Luxemburg was bewegwijzerd en beschreven, het deel door Lotharingen (Sentier Trans-Lorraine) en over de Vogezenpaden was in voorbereiding maar bleef in planningsfase door de oorlogsjaren. Het totaalproject vormde de voorloper van de latere Grande Randonnée nr 5.
1946: Publieke opwarming voor de creatie van een Frans padennet van 'Grande Randonnées' met een Parijse expositie over
Europese lange-afstand-paden. Ook het padennet van België wordt er voorgesteld op een infopaneel.
Door het Woud van Fontainebleau
1946. Basisplan voor het toekomstige GR-netwerk in Frankrijk, bestaande uit 10 genummerde hoofdroutes.
Tekening van Loiseau met voor wandelaars interessante gebieden in Frankrijk
31 augustus 1947: De allereerste 28 km Franse 'Grande Randonnée' wordt plechtig ingehuldigd te Orléans.
1947. Inwandeling van een eerste stukje G.R. 3 Sentier de la Loire. De realisatie van de eerste Grande Randonnée-trajecten werd ook mogelijk dankzij de inzet
van heel wat jeugd- en jongerenverenigingen (scouts, kampeerders, wandelaars, excursionisten)
Roger Gauthier, initiator van het Pad langs de Loire in de omgeving van Orléans.
Jean Loiseau
1948 te Ermenonville. Jean Loiseau keurt de eerste GR-wegwijzers van Grande Randonnée nummer 1.
Het oorspronkelijke plan van Loiseau en zijn 'Routes du Marcheur' uit 1938 (zwarte kleur) met daarover een layer van het GR-plan waarmee van start wordt gegaan in 1946 (rode kleur).
1947. Publicatie in de Franse staatskrant van de statutenneerlegging bij
de oprichting van
vzw 'Comité national des sentiers de grande randonnée' (C.N.S.G.R.)
Combinatie van drie markeringswijzen voor een Grande Randonnée-traject:
1/
Geverfd wit-rood teken of een dubbel wit-rood teken bij een afslag naar links of rechts
2/ Metalen plaatjes met het GR-nummer
3/ Wegwijzers met afstanden, bestemmingen en praktische info in de vorm van iconen.
Jean Loiseau, onderweg met de Compagnons Voyageurs
Fontainebleau
In oktober 1945 pakt 'Camping Plein Air' vol uit met Loiseau's voorstel voor 'Routes du Marcheur' in Frankrijk, een zaak van nationaal belang!
Het in de jaren '30 tot '50 hip outdoortijdschrift 'Camping Plein Air'. Uitgever Jean Susse publiceerde ook veel boeken van Jean Loiseau. Het tijdschrift speelde een belangrijke rol in het onder de aandacht brengen van Loiseau's 'Routes du Marcheur' en van de eerste Grande Randonnées.
Jean Loiseau
1943. Uittreksel van het vergaderverslag van het TCF-Comité de l'Urbanisme te Parijs , waarin wordt gerapporteerd hoe Loiseau het project van Maurice Cosyn aanraadt als te volgen voorbeeld.
Het is niet zo dat Frankrijk voor WO II helemaal geen bewegwijzerde paden had. Hier zijn bergwandelaars onderweg
om een TCF-wegwijzer te plaatsen aan de Col de la Vache (Isère)
Reis- en wandelgidsen van Loiseau
1. 'Van kindsbeen af'...
2. Le 'Camping pedestrian'
3. Compagnons Voyageurs
4. Lichtgewicht trekking - grammenjacht
6. 'Le Patron' in goedgemutst gezelschap
5. Honderdduizenden outdoorboekjes
7. 'Our-inspiratie'... hier begon het G.R.-verhaal
8. Pad-ontwerpers Jean Loiseau & Maurice Cosyn
9. 'Trekkers willen hun eigen paden'!
10. De 'Routes du Marcheur'
11. 1943... op oorlogspad
12. 1945...Een zaak van staatsbelang
13. Oproep tot nationale aktie
14. Maurice Cosyn adviseert
15. Eerste concrete routeplannen
16. 1946: 'Sentiers de Grande Randonnée' (G.R.)
17. 1947: Een wit en een rood streepje
18. Een nationaal comité voor G.R.-paden
20. Jean Loiseau: route-opdracht volbracht
19. Het allereerste GR-pad opent als 'G.R. 3'