Jérôme Pimpurniaux kon in de zomer van 1856 nog een grotendeels ongerepte Lessevallei beleven. Stilaan kwam er verandering, vanaf de tweede helft van de 19de eeuw. Sporadisch was er al eens een gegidst boottochtje op de Lesse, met name door hogere burgerij. Ook leden van het
koningshuis voeren de Lesse op, ze bezaten een domein vlakbij, te Houyet-Custinne. Af en toe werd dit wild deel van de Lessevallei ook bezocht door pleziervissers en herders,
schilders en schrijvers of door
archeologen en geologen die vanaf half 19de eeuw intensief op onderzoek gingen in de door de Lesse uitgesleten kalksteengrotten rond Pont-à-Lesse en Furfooz. Ze vonden er
menselijke resten en gebruiksvoorwerpen van duizenden jaren oud.
Ondanks de moeilijke toegankelijkheid (of
dankzij de moeilijke toegankelijkheid?) is er eigenlijk een oeroude traditie van menselijke aanwezigheid, geconcentreerd rond de geborgenheid in de kalksteengrotten van Furfooz. Van holenmensen tot de Gallo-Romeinen. In de late middeleeuwen werd het dominerende kasteel van Walzin met bijhorende watermolens een magische aantrekplek. Tijdens de periode van de romantiek was de nogal sprookjesachtige setting een uitverkoren doel voor schilders, schrijvers en avontuurlijke toeristen uit de burgerij. Een lijn die zich in de vorm van Instagramtoeristen eigenlijk doortrekt tot vandaag.
Druppelsgewijs kwamen ze vanaf de 19de eeuw naar de Lessevallei om het kasteel van Walzin of de opvallendste kalksteenrotsen en -holen te beschrijven waar prehistorische vondsten werden gedaan. Of om met pen of penseel het dramatisch gelegen kasteel vast te leggen op papier of doek. Jerôme Pimpurniaux was slechts een van hen, hier passeerden ook ondermeer Victor Hugo, Albert Raty, Richard Heinz, Adrien de Prémorel, Edmond Rahir,...Allen hadden ze grote bewondering voor de grootse wildheid van de vallei. Je kon in
1894 vanuit Dinant zelfs koets en paard huren om naar
'Walzin Petit Suisse' te reizen, lezen we in een heruitgegeven editie van de
'Guide de l'Excursionniste' van
Eugène van Bemmel (1824 – 1880). Prijs vanuit Dinant: 8 franken voor één paard, 12 franken voor twee paarden.
Dat er reeds enige passage van bezoekers was, weten we ook uit een artikel van de krant La Meuse naar aanleiding van een vreselijk ongeval. Eind oktober
1875 kwam de molenaar van
Walzin met zijn vrouw terug van de kermis te Dinant. Het paard dat de kar trok waarop ze zich verplaatsten, maakte een verkeerde uitwijking precies ter hoogte van de eeuwenoude Lessebrug, de Pont-Saint-Jean, bij de riviermonding te Anseremme. De gevolgen waren dramatisch: kar en passagiers donderden van de waterkant in de Lesse. Daarbij verdronk de molenaarsvrouw en ook de molenaar zelf overleed wat later aan zijn verwondingen.
La Meuse schreef in 1875 naar aanleiding van het drama:
“Wie kent Walzin niet? Wie heeft die betoverende plek niet bezocht, dit pittoresk landschap dat door toeristen volledig terecht Klein Zwitserland werd gedoopt? Welke artiest, dichter of toerist herinnert zich niet de vriendelijke ontvangst door deze dikke aardige mevrouw Jottard, haar sympathieke persoon, haar warme ontvangst en gedienstige gastvrijheid? Wie herinnert zich niet door de molenaar overgevaren te zijn tussen de verleidelijk mooie oevers van de pittoreske Lesse?"
Voor Victor Barthélemy was het succes van het Lessepad wellicht ook onverhoopt. Het nieuwe pad liep grotendeels over de rechteroever van de Lesse.
In de roes van het wandelsucces wou Barthélemy in 1922 ook de andere Lesse-oever 'aanpakken' voor een pad. Onder zijn motto
'niks aangenamer dan 's winters op een sombere zondagnamiddag op tocht te gaan door de getormenteerde riviervallei', gaat hij in de winter van 1921 -'22 op verkenning langs de
linkervalleiwand van de Lesse. De bladerloze bossen 's winters maken het mogelijk elk spoor van een oud paadje te ontdekken om zo makkelijker een route vast te leggen.
Hoewel de rechteroever voorbestemd is om de 'klassieke' wandelroute te blijven qua gemakkelijkheidsgraad, stelt hij vast dat de linkeroever tussen Walzin en Houyet heel wat charme, verrassingen en grandioze panorama's te bieden heeft aan de meer onverschrokken wandelaar. Onderweg tussen Gendron Gare en Houyet stelt zich wel een onoverkomelijk probleem qua passage langs de Lesse, ongeveer één km stroomopwaarts van Gendron Gare. Een solide rotsformatie, de
Roche Canette, blokkeert daar verdere doorgang langs de Lesse. Er zit niks anders op dan een omweg te zoeken hogerop boven de Lessevallei. Barthélemy concludeert dat een wandeltracé realiseren op de rechteroever een fluitje van een cent was in vergelijking met de linkeroever, waar toch wel
stap-voor-stap zal moeten worden gewerkt om passages te overwinnen.
In de lente van 1922 wil hij een eerste passage realiseren ter hoogte van de eerste Lessebocht voorbij de treinhalte van Gendron, richting Houyet maar dan aan de linkeroever. Hiervoor lanceert hij in het TCB-tijdschrift een warme oproep naar TCB-leden van de omliggende dorpen toe:
“We kunnen een zondagnamiddagwandeling maken in de omgeving. Met een man of 5, 6 hebben we maar een uur nodig om dikke stenen te rollen in het water rond de rotsformatie. Alzo kan een voetpad worden aangelegd rond de rotsen die het obstakel vormen”.
Zo eenvoudig zou het echter niet lopen. Hier zijn grovere middelen nodig om een padpassage te forceren. Het rotsmassief, de Roche Canette, zit stevig in de weg. Opnieuw doet Victor Barthélemy een beroep op de ondervoorzitter van de TCB, Victor Leroy. Hij contacteert de Minister van Defensie en die geeft kolonel Borlon de opdracht om er de genietroepen op af te sturen. Onder leiding van luitenant Godefroid wordt zowaar het
rotsmassief 'Roche Canette' tot springen gebracht in 1923. Drie weken werken de genietroepen eraan en ongeveer 300 m³ rotsen worden met dynamiet weggeblazen! Obstakel weggeruimd, doorgang voor wandelaars mogelijk!
Georges Leroy feliciteerde Barthélemy met de geslaagde opdracht en beloofde hem over enkele dagen te komen kijken. Dat zou er nooit van komen. Leroy overleed niet veel dagen later onverwacht aan een korte ziekte op slechts 53-jarige leeftijd.
Barthélemy was bijzonder trots op de geforceerde doorgang. In het tijdschrift van Touring Club laat hij een foto publiceren van de militaire genietroepen die de Roche Canette tot springen brachten, met ingevoegd een medaillon-foto van hemzelf en bijschrift
"de auteur van het Lessepad en pleitbezorger van de spoorwegpasserellen". Het doet denken aan de verheerlijkte veroveringstocht van Stanley door de wilde Congo...
Het moge duidelijk zijn dat op deze wijze een doorgang forceren in de 21ste eeuw ondenkbaar zou zijn. Een miljoenen jaren oud rotsmassief wegblazen in een bijzonder natuurgebied zou vandaag rechtuit onaanvaardbaar zijn of zelfs een storm van protest veroorzaken. In 1923 kon dat blijkbaar nog wel, hoewel er toen in de Ardennen ook al vormen van aktie rond natuurbescherming bestonden, met name tegen plannen voor grote stuwmeren op Ardense rivieren.
Zoals Victor Barthélemy al aangaf, moest de linkeroever van de Lesse stapsgewijs worden veroverd voor de creatie van een wandelpad. Zijn misschien wat overmoedig idee om de linkeroever te ontsluiten lukte niet volledig. In zijn eigen -overigens uitstekende en erg praktische - toeristische gids uit 1927 over Houyet en bij uitbreiding over zowat de hele Lessevallei, publiceert Barthélemy een hele resem tochtvoorstellen. Bij die gids hoorde ook een gedetailleerde (militaire) topografisch kaart op een schaal 1:20.000, deels door hem opgemaakt. Zijn apotheek te Houyet dubbelde tijdens de jaren 1920 ook als toeristisch kantoor. Je kon er tussen de pillen en zalfjes ook terecht voor de aanschaf van de best mogelijke wandelkaarten en uiteraard van zijn eigen wandelgids.
Voor de linkeroever van de Lesse stelt Barthélemy in zijn gids niet één doorlopend traject voor tussen het treinstation van Gendron-Celles en Houyet maar een drietal gescheiden verkenningstochten. Feit is dat tussen die twee plaatsen vandaag de hoofdroute door de Lessevallei nog steeds de rechteroever volgt en niemand kiest voor de nog steeds moeilijk toegankelijke linkeroever op sommige passages, tenzij je de hoogtes boven de Lessevallei opzoekt, ver verwijderd van de rivieroever.
Een ander gevoelig probleem was de
passage van het Lessepad door een aantal privé-weiden langs de Lesse-oevers. De stroom aan wandelaars veroorzaakte nogal wat frustratie bij eigenaars en pachters van die weiden. Victor Barthélemy riep de TCB-leden daarom op om in lijn over deze weiden te wandelen (achter elkaar dus) en om de richtlijnen op de borden te respecteren teneinde processen-verbaal te vermijden. Dat leidde niet volledig tot een oplossing. In het voorjaar van 1923 roept Barthélemy de terreineigenaren op om samen te werken aan een oplossing: het pad omleiden door naastgelegen bos, in de hoop dat door de vele passanten snel een nieuw gevestigde passage kan worden gecreëerd.
Kopzorgen waren er ook over de padbewegwijzering.
Vandalisme en diefstal van de wegwijzers waren een pest. Een soort vandalisme dat 100 jaar geleden vaak gemeld werd, wellicht meer dan vandaag. In 1924 klaagt een Antwerpse wandelaar over de slechte bewegwijzering van het Lessepad. Het is blijkbaar geen eenvoudige onderhoudstaak volgens Barthélemy:
“Ieder jaar moet ik meerdere keren wegwijzerplaten vervangen. Criminele handen vinden er blijkbaar hun plezier in om ze telkens weer te verwijderen. Men heeft mij aangeraden om bij TCB te vragen palen te plaatsen om daarop de borden aan te brengen. Een dure zaak, daarnaast vrees ik ook dat die borden hetzelfde lot zullen ondergaan".
Victor Barthelemy brengt daarom ook minder makkelijk te beschadigen rode verfstrepen aan op rotsen en bomen.
Een vraag die Barthélemy ook regelmatig krijgt, is of het Lessepad
'voor iedereen makkelijk te doen' is:
“Het antwoord is 'nee'. Tijdens de TCB-excursie over het Lessepad vorig jaar werd ik door drie dames naar de hel gewenst omdat ik hun zou hebben meegelokt in een calvarietocht. 't Is waar dat we af te rekenen hadden met bakken regen en dat het horizonzicht niet veel verder reikte dan de paraplu-randen. Ik moet er voor alle duidelijkheid echter aan toevoegen dat het gewicht een dezer dames minstens 100 kilo bedroeg. De tweede was een zeventiger en de derde coquetteerde op witte schoentjes stijl Louis XV (hakschoenen) en kon amper stappen. Alors... Vrienden-toeristen, ik heb het al meermaals gezegd: Voor zulke excursies moet je je voorzien van dikke, bespijkerde schoenen”.
De volgende jaren zouden hier en daar nog verbeteringen aan het pad worden aangebracht. De trappenpaden en praktisch alle moeilijke passages die je vandaag over het Lessepad volgt, zijn dus allemaal gerealiseerd vanaf 1920. In november 1935 adopteert
Touring Club de Belgique een ambitieus padenplan in opdracht van de Belgische overheid. Dat minutieus uitgewerkt plan met zowat
2000 kilometers aan langeafstandspaden door de Ardennen, werd gedeponeerd door
Maurice Cosyn (1895 -1951), ingenieur van opleiding maar vooral succesvol uitgever van de best verkopende toeristische Ardennengidsen, de
'Guides Cosyn'.
Tussen 1935 en 1940 zou Touring Club onder leiding van Cosyn zowat 80 % van dit padenplan realiseren, waaronder het
'Sentier de l'Ardenne', onderdeel van de Internationale Wandelweg 's-Hertogenbosch - Vogezen en voorloper van de beroemde GR 5. Ook het
Sentier de la Lesse kreeg een plek in dit net van
'Sentiers touristiques' in de Ardennen. Het Lessepad zou worden doorgetrokken door de bovenvallei van de Lesse om dan te Poix-St-Hubert verbinding te maken met het toekomstige Sentier de la Lomme. Hoewel het razendsnel vooruitgaat met de realisatie van de vele TCB-wandelwegen (op minder dan 3 jaren 1000 km aan gemarkeerde langeafstandspaden), duurt het toch nog tot de zomer van
1938 vooraleer het Sentier de la Lesse aan de beurt is. De eerste bewegwijzering vindt plaats in de periode waarin de initiator van het eerste Lessepad, Victor Barthélemy, overlijdt.
Het lijkt er op dat Maurice Cosyn van nul wou beginnen met het Lessepad. Het bestaande TCB-traject tussen Anseremme, Walzin en Houyet is hem uiteraard niet onbekend maar hij wil de wandelweg van de Lesse in fases uitbouwen
vanaf het brongebied van de Lesse, ten noorden van Libramont. Het oorspronkelijke plan om vanuit Poix-St-Hubert te vertrekken wordt al snel herzien. Startpunt is nu het treinstation van Libramont, waarna koers wordt gezet naar de bron van de Lesse en verder naar Libin.
In maart 1938 wordt te Libramont het eerste tracé vastgelegd door Cosyn in samenspraak met de lokale toeristische werking. In
augustus 1938 kan TCB aankondigen dat die eerste 19 kilometers tussen Libramont en Libin bewegwijzerd en wandelklaar zijn. In oktober 1938 vergadert Maurice Cosyn te Maissin over verdere doortrekking van het pad naar Glaireuse, Maissin, het gehucht Lesse, Daverdisse en Wellin. Cosyn wil in 1938 de hele route tot Anseremme klaar hebben. Dat lukt niet, verdaging naar 1939. Ook dat jaar wordt niet gehaald, wellicht omdat Cosyn het zo druk heeft met vergaderen, plannen, inhuldigen van andere paden in België en Luxemburg en het publiceren van padbeschrijvingen via persartikels en zijn eigen Ardennengidsen.
In de loop van
1939 duikt dan een onverwacht probleem op: door de afkondiging van een
algemene mobilisatie in België (en de aanloop naar WO II) begint de voortgang van het ganse padenproject te sputteren. Toch slaagt Maurice Cosyn er nog net in om zijn belangrijkste project, de inhuldiging van de Internationale Wandelweg 's-Hertogenbosch – Ardennen – GH Luxemburg (de voorloper van G.R. 5), enkele weken voor die algemene mobilisatie te laten doorgaan.
Nog meer rampspoed 'op het pad' als er in april 1940 een
ernstige bestuurscrisis uitbreekt bij de Touring Club de Belgique. Zowat de helft van het hoofdbestuur stapt op door grondige meningsverschillen, TCB gaat er bijna aan ten onder. Onder de ontslagnemers ook Maurice Cosyn, die inmiddels bij TCB niet enkel de uitrol van de wandelpaden leidde maar ook ondermeer de werking rond kamperen en kanosport onder zijn hoede had.
Exit Maurice Cosyn dus, net voor de etterbuil van WO II volledig open barst.
Tijdens de
oorlogsjaren draait alles qua toerisme op een laag pitje. Wachten op betere tijden, de
bewegwijzering langs de wandelpaden verdwijnt grotendeels. Vandalisme en verwoesting vernietigt wat nog resteerde. Toch lijkt het project rond het Wandelpad van de Lesse niet helemaal te zijn stilgevallen. Meer zelfs, in 1944, dus nog in volle oorlogstijd, publiceert Touring Club een
gedetailleerde kaartengids van het Sentier de la Lesse tussen Anseremme en Han-sur-Lesse. Te koop voor de prijs van 12 franken. Mét goedkeuring van het onder censuur werkend nationaal Commissariaat voor Toerisme. Toch wel verrassend, de kaarten zijn zo gedetailleerd dat verloren wandelen moeilijk wordt. Handig ook want wellicht ontbrak de bewegwijzering onderweg volledig. Vermoedelijk een initiatief van Arthur Petit, vooraanstaand TCB-medewerker sinds de uitbouw de langeafstandsroutes in 1935. Maurice Cosyn is immers door zijn ontslag niet meer betrokken bij de TCB-wandelpaden. Het kaartenboek voor het deel Han-sur-Lesse – Libramont is voor later gepland maar het zou er nooit komen.
Bronnen:
Archieven KBR Brussel
Kranten: La Meuse, Vers l'Avenir, Het Laatste Nieuws, La Nation Belge, Le Soir, Le Vingtième Siècle, Volksgazet, L'Etoile Belge, La Dernière Heure, L'Avenir, L'Avenir du Luxembourg, L'Indépendance Belge.
Tijdschriften: Parc Nationaux, GR Informations / GR Sentiers, Bulletin Touring Club de Belgique
TCB-jaarboeken /TCB-annuaires jaren '50.
Guides Cosyn: Anseremme / Dinant / Haute-Lesse / Vallée de la Meuse / Haute-Ardenne (jaren 1920 - '50)
GR-topoguides GR 126 1977 / 1991 / 1996 / 2005
GR-topoguide GR 17 Sentier de la Lesse et de la Lomme (2021)
TCB Fil d'Ariane Sentier de la Lesse 1er tronçon Anseremme - Rochefort (1944)
Het Park van Furfooz, beknopte bezoekersgids
Gids l'Ardenne, Jean d'Ardenne, 1ste editie (1881) en latere editie (1908)
Guide de l'Excusionniste van Eugène van Bemmel, 11de editie (1894)
Guide du Voyageur en Ardenne, Jérôme Pimpurniaux (1856)
Houyet-Ardenne et les environs - Vallée de la Lesse, Victor Barthélemy (1927)
Carte Houyet et les environs 20.0000e, Victor Barthélemy (1934)
Langs de Lesse, VTB-wandelgids (1929(
Delcampe Auctions
Récits et dessins de Voyage, Victor Hugo
Onderzoek mmv Jean-Pierre Englebert
In de jaren
1890 was het uit met de ongerepte rust langs de Lesse tussen Houyet en Anseremme. De
spoorlijn van Bertrix naar Dinant werd door de Lessevallei getrokken. Ondanks de
5 spoortunnels en 7 spoorbruggen die nodig waren in het sterk geaccidenteerde landschap tussen Houyet en Anseremme, was de klus in enkele jaren geklaard! Er werd in de 19de eeuw een stuk sneller gebouwd dan in de 21ste eeuw!
De spoorbouwwerken veroorzaakten een gigantisch litteken in de stille woeste Lessevallei. Vanaf 27 juli
1896 rolden de eerste treinen naar Anseremme, met haltes onderweg in Houyet, Gendron-Celles en Walzin. Tussen Houyet en Gendron was er ook nog een koninklijk privé-station voor Leopold II, de Halte Royale du Château d'Ardenne.
Jean d'Ardenne was er in latere edities van zijn populaire Ardennengids niet erg over te spreken:
“Het unieke historische en natuurlijke karakter van de stille vallei verloor veel van zijn charme moet ik erkennen. Verwoest door de constructie van de spoorlijn. Door de vallei toegankelijk te maken voor veel meer bezoekers, werd deze wonderlijke plek banaal gedegradeerd. Democratie zeker? Het integere karakter van eenzaamheid en grootse wildheid werd sindsdien sterk afgezwakt.”
Toch heeft hij enigszins begrip voor spoorwegingenieur Vaillant, die tegen de traditie in het spoortracé zodanig door de Lessevallei heeft geloodst dat de meest waardevolle en mooiste landschapsoevers werden gespaard.
Over de 360 meter lange en 2500 ton zware stalen spoorbrug die bij de monding van de Lesse de Maas overspant, is hij echter niet over te spreken:
“De ingenieur die dat zo heeft uitgedokterd en zij die hun goedkeuring gaven en het werk lieten uitvoeren, hebben recht op een speciale vermelding in de annalen van het vandalisme”, aldus Jean d'Ardenne.
Ondanks het feit dat vandaag tijdens het kayakseizoen de treinverbinding nog erg populair is om de afvarende kayakkers terug te sporen, zou deze spoorverbinding al lang zijn opgeheven vandaag wegens 'niet meer rendabel'. In de jaren '80 van de 20ste eeuw werd dit stuk spoorlijn echter geïntegreerd in een
Europees spoornetwerk voor vrachtvervoer. Daardoor kan tussen het vele vrachtvervoer over het spoor ook een beperkte passagiersdienst overleven.
Over
Houyet klinkt Jean d'Ardenne een stuk positiever dan Jérôme Pimpurniaux 25 jaar eerder. Houyet was in 1881 voor d'Ardenne zelfs een uitstekende etappeplaats met een
'petite auberge'. Door de komst van de spoorlijn in de jaren 1890 onderging Houyet ook 'een upgrading'. Het was door de splitsing van twee spoorlijnen het belangrijkste treinstation tussen Rochefort en Dinant en de laatste treinstop voor de
'Halte Royale du Château d'Ardenne' van de Belgische koningen. Begin 20ste eeuw vond Jean d'Ardenne dan weer dat Houyet door het stijgend reizigersvervoer eerder
'een banaal' uitzicht kreeg.
Tijdens de tweede helft van de 19de eeuw was er dus zeker al toerisme aan de oevers van de Lesse, met name tussen Anseremme en Walzin, waar een weg liep die
'carrossable' was, waar dus paard en kar konden over passeren.
Jean d'Ardenne (pseudoniem van schrijver / journalist Léon Dommartin 1839 -1919) publiceerde in
1881 zijn Gids voor de Ardennen. Het
'rode handboekje' van honderden pagina's dat de volgende halve eeuw dé referentiegids zou blijven voor intensief reizen door de Ardennen:
“Vanuit Anseremme kun je Walzin gerust alleen bereiken, de moeilijkheden beginnen pas daarna.”, schreef Jean d'Ardenne.
We vernemen van Jean d'Ardenne ook dat je – ondanks het verschrikkelijke drama met het molenaarskoppel enkele jaren eerder – bij de molen van Walzin als reiziger nog steeds terecht kon om te schuilen en voor drank en eventueel een versnapering. Die gastvrijheid zou trouwens ook de volgende decennia nog blijven duren. De
molen van Walzin was trouwens wat een verplichte passage voor wie vanuit Anseremme of Houyet de wildste delen van de Lesse wou ontdekken. Je moest hier immers
de Lesse oversteken per bootje.
Om de watermolen optimaal te laten functioneren, was hier in een ver verleden een lange schuine afdamming op de Lesse aangelegd, om de molenraden op reguliere basis van watertoestroom te voorzien. Op die rustige wateren, afgedamd door de lange schuine stuw, konden reizigers op een platbootje worden overgezet door de molenaar of de molenaarsvrouw naar een weide op de andere Lesse-oever. Dat kostte 25 centiemen eind 19de eeuw maar de grillen van de molenaar en de kasteeleigenaar qua overzetprijs en -tijd gaven in latere jaren wel vaker aanleiding tot klachten vanwege reizigers. Het alternatief was dan om waar de gemeentelijke weg in de Lesse eindigde, zelf de Lesse over te steken via een wed.
Een anoniem lid van Touring Club de Belgique verwoordde het zo in
1908:
“Het is perfect mogelijk om te Walzin aan de willekeur van de veerman te ontkomen. Gebruik bij voorkeur rechts van de molen, op enkele meters van het bootje het wed in de Lesse. Gemakkelijke passage, waterhoogte tot 30 à 40 cm. Voilà, zo heb je de aangename ervaring van niet onderworpen te worden aan een buitensporige overzetprijs”. Ter hoogte van Chaleux moest de bezoeker dan nog eens de Lesse over, ofwel opnieuw met een overzetbootje, of bij normale / lage waterstand kon het ook hier al badend tot kniehoogte gebeuren.
"De Lesse is wel origineel, tegen een typische stroomloop in, wordt de Lesse naarmate ze verder vervalt, er alleen maar wilder op", aldus Jean d'Ardenne in 1881.
De moeilijker toegankelijke delen stroomopwaarts van Walzin en de mysterieuze wildheid en geïsoleerdheid van de Lessevallei voedden ook
wilde verhalen en legendes over goedaardige kabouters (nûtons) en andere mythische figuren die de door de Lesse uitgesleten grotten en gangen bewoonden. Van honderden kayaks in schreeuwerige kleuren, gevuld met joelende massatoeristen, was nog lang geen sprake.
Ondanks het bijzonder attractieve Lesse-landschap tussen Houyet en Anseremme is dit qua toeristische populariteit toch niet de nummer één van de Lessevallei. Die trofee is uiteraard voor de grotten van Han-sur-Lesse, die sinds half negentiende eeuw commercieel worden uitgebaat. Verder op de Beneden-Lesse bleef het vooralsnog een stuk rustiger.
In vredestijd wordt weer heropgebouwd, ook wat de TCB-wandelpaden betreft is er veel werk.
Maurice Cosyn is niet meer betrokken maar blijft eind jaren '40 bijzonder aktief in ander pionierend werk:
als mede-stichter en sekretaris van de eerste Ardense vereniging voor natuurbescherming (vzw Ardenne & Gaume),
als groot bepleiter voor nationale parken in België,
als hoofd van Toerisme Brussel,
als bestuurder bij de Vrienden van het Zoniënwoud,
als organisator van het toerisme in de Oostkantons,
als stichter van een vereniging voor jeugdreizen,
als schrijver en uitgever van zijn populaire toeristische gidsen, de
'Guides Cosyn'.
Het is ook de Belg Maurice Cosyn die in november 1945 de Fransen het beslissende duwtje in de rug geeft om van start te gaan met de uitrol van de inmiddels beroemde Grande Randonnées (
G.R.). Het beheer van het natuurpark van Furfooz gebeurt dankzij Cosyn sinds 1946 en tot vandaag door natuurvereniging
Ardenne & Gaume. En zo hebben we decennia later het huidige GR-Lessepad en zijn belevingswaarde toch nog een beetje aan Cosyn te danken.
Bij de Belgische Touring Club daarentegen wist men vanaf 1940 Maurice Cosyn volledig uit het geheugen, enkel het padennet is nog overgebleven. In zijn toeristische gidsen na WO II nam Cosyn het wandelpad van de Lesse aanvankelijk wel op maar tussen Houyet en Anseremme raadde hij aan om enkel tot Walzin te wandelen. Reden hiervoor was de Lesse-overzet te Walzin om zo de tocht verder te zetten naar Anseremme. Blijkbaar was die overzet niet zomaar elke dag of op ieder moment van de dag mogelijk. Te Walzin was toen ook nog een treinstation om terug te keren. Maurice Cosyn zal in 1951 onverwacht overlijden op slechts 56-jarige leeftijd.
Bij Touring Club is men er in
1944 bij de bevrijding op gebrand om dadelijk na de Duitse terugtrekking het padennet geleidelijk opnieuw open te stellen. Nog niet wetende dat Hitler een paar maanden later nog zou terugslaan met de vreselijke Slag om de Ardennen, waarschuwde men wel voor
landmijnen.
“Sommige regio's waar onze paden door lopen zijn nog bezaaid met mijnen. We vragen uitdrukkelijk aan onze leden om zich enkel te begeven op onze wandelpaden die zijn vrij gegeven, ze zullen worden vermeld in ons tijdschrift”.
Het project rond TCB-wandelpaden is na de oorlog in handen gekomen van TCB-bestuurder
Raph Alofs (1903 – 1960). Heel wat paden moeten worden hersteld of opnieuw toegankelijk gemaakt en de bewegwijzering moet volledig nieuw worden aangebracht. Elk pad krijgt ook een nummer.
Het 95 à 100 km lange Sentier de la Lesse (Libramont – Anseremme) krijgt het nummer 8 en wordt opnieuw bewegwijzerd in beide richtingen. In maart 1947 krijgt het deel Libramont – Han-sur-Lesse markeringen door de TCB-medewerkers Hermand en Henin. In mei 1947 is het de beurt aan medewerker Genard om Han-sur-Lesse – Anseremme te bewegwijzeren. Dat gebeurt ondermeer met emailleborden in de kleuren blauw en wit.
Touring Club investeert veel geld om zowat 2000 km aan langeafstandspaden opnieuw te bewegwijzeren maar moet helaas ook vaststellen dat er veel
vandalisme is. Het zijn niet steeds wandelaars die de platen en tekens beschadigen, omdraaien of afrukken maar veelal ook omwonenden en jongeren, terwijl malafide jagers de ronde platen soms letterlijk gebruiken als schietschijven. Meermaals roept Touring Club in zijn ledenblad op om vandalisme te melden en zo mogelijk schuldigen aan te duiden.
Nog in
1947 publiceert Touring Club in oktober een summiere
routebeschrijving van het volledige Sentier de la Lesse in het tweewekelijks ledenblad. De wandelaar beschikt dus over het volledige palet aan informatie: routekaarten, beschrijvingen en padmarkeringen. Het volledige herstel van de TCB-wandelpaden werd mogelijk dankzij de inzet van heel wat vrijwilligers-leden en een stevige financiering. Raph Alofs realiseert zich ook dat het onderhoud en de uitrusting van de wandelwegen een werk is van lange adem, dat continu opvolging vraagt.
Van
1950 tot 1953 worden overigens een aantal
reparatiewerken verricht op het Lessepad tussen Anseremme en Houyet. Ter hoogte van Furfooz wordt de toegang tot de spoorbrugpasserelle hersteld. Door de schieferachtige ondergrond was de stijging naar de passerelle door de passage van duizenden wandelaars jaar na jaar afgekalfd. Touring Club laat er een betonnen trap van zo'n 60 treden bouwen, die naar een klein rotsig platform leidt met mooi uitzicht. In de buurt van de spoortunnel van Nini worden herstellingswerken uitgevoerd aan de metalen ladders die nog uit de jaren '20 dateren, de eerste jaren van het Sentier de la Lesse. In die buurt werden nu ook handleuningen geplaatst, paden versterkt, beter geëffend en trappen aangelegd.
Bij Chérau wordt een trap van 71 treden gemaakt, voorzien van een 22 meter lange handleuning en wordt het pad rechter getrokken en versterkt met rotspuin. Bij de spoortunnel van Gendron wordt het wandelpad veiliger gemaakt, oa door rotsuitkappingen en solide trapleuningen. Voor sommige werken moet het pad soms een tijd worden afgesloten, zoals in augustus 1950. Door het aanslepen van materiaal naar geïsoleerd gelegen werven, hing er voor Touring Club blijkbaar een stevig prijskaartje aan.
Vandaag maak je ook nu nog gedeeltelijk gebruik van deze paduitrusting uit de jaren '50. Raph Alofs ziet in deze stille, volgehouden inspanningen en investeringen aan het Lessepad, het bewijs dat Touring Club geenszins zijn interesse voor het wandeltoerisme heeft laten varen, zoals wel eens wordt gesuggereerd in het licht van sterk opkomend autotoerisme. Toch breken stilaan andere tijden aan.
In de loop van de jaren '50 lijkt de interesse voor dit soort lange doorlopende wandelpaden langzaam weg te ebben. Hoewel Touring Club telkens zijn genummerde langeafstandsroutes blijft publiceren in elk jaarboek , wordt er steeds minder geschreven over de paden in hun tweewekelijks tijdschrift.
Dalende interesse voor de TCB-paden. De hoofdoorzaak is te zoeken bij het
veranderend gedragspatroon van de wandeltoerist, met name door de democratisering van het
autogebruik. Wie zich een auto kan aanschaffen, wil hem ook gebruiken om mee te reizen voor korte of langere vakanties. Deze autotoerist verkiest een lusvormige wandeling, waarbij begin- en eindpunt van de tocht dus samenvallen met de parkeerplek van de auto. Touring Club zelf verandert ook en focust steeds sterker op deze autotoerist, ondermeer via de lucratieve dienst Touring Wegenhulp. In Nederland heft de ANWB in 1958 zijn langeafstandspaden op,
begin 1959 trekt de Belgische Touring Club na bijna 40 jaren ook de stekker uit hun padenwerking. Touring Club-bestuurders Legrand en Coessens informeren de Algemene Vergadering van Touring Club dat
'omwille van budgettaire redenen de vereniging niet langer de toeristische paden zal onderhouden en 'deze zorg zal overlaten' aan het Commissariaat Generaal voor Toerisme (CGT)'. Over en uit, want het Belgisch CGT adopteert het TCB-padennet helemaal niet!
Raph Alofs, de man die de TCB-paden en het Lessepad in het bijzonder onder zijn hoede nam na WO II, overlijdt in 1960. Zoals zijn voorganger Maurice Cosyn, die in 1951 een plotse dood stierf, werd hij slechts 57 jaar oud. Beide heren werkten vol passie en overgave aan het TCB-padennet.
Ondertussen ontspint zich veel verder een geheel nieuwe wandelverhaal, het begint in de Zuid-Franse Provence. Enkele jongemannen uit de provincie Luik trekken daar jaarlijks naar toe. Niet enkel om er in de gebergten van Luberon en Vaucluse rond te trekken maar ook om er te helpen met wandelroutes bewegwijzeren. De legendarische Jeugdherberg Regain van wandelroutepionier François Morenas, is hun vaste vakantiestek. Ze krijgen er in augustus
1959 de vraag om als Belgen De
Grande Randonnée 5 (Middellandse Zee - Noordzee), die van Nice tot voorbij de Vogezen al volledig werd bewegwijzerd over 10 jaren, ook door te trekken in België. Eigenlijk de vraag om aan te knopen met het project van de Internationale Wandelweg, ingehuldigd in 1939 door Cosyn en in 1945 geadopteerd als toekomstig GR-pad onder het nummer 5.
Het Luikse trio
Alain Dawance / Lucien Cailloux / Henri Léonard gaat meteen aan de slag. Alain en Lucien plaatsen op 6 september 1959 bij de Pont du Centenaire (Hockai – Hoge Venen) de eerste witrode GR 5-tekens! Amper een half jaar nadat Touring Club de Belgique verklaarde zijn langeafstandspaden niet langer te onderhouden. De GR-5 tekens van het jonge
Comité Ardennais des Sentiers de Grande Randonnée lopen dus grotendeels in het spoor van het vooroorlogse ‘Sentier International’ van Maurice Cosyn. Met dat verschil dat zo maximaal mogelijk jeugdherbergen en Natuurvriendenhuizen worden gelinkt als etappepunten. Het begin van een succesverhaal dat uiteindelijk zou leiden tot duizenden kilometers aan GR-wandelpaden door Wallonië en Vlaanderen.
Aanvankelijk lopen de ‘witrode routes’ vooral door de provincie Luik en gaat het om bescheiden vrijwilligersprojecten, gerealiseerd met beperkte middelen. Vanaf begin jaren ’70 is de interesse voor langeafstandswandelingen helemaal terug en breidt het GR-Ardennennetwerk ook sterk uit naar de andere provincies. Het voormalige wandeltraject van TCB 8 in de Lessevallei tussen Anseremme en Houyet wordt rond
1977 geïntegreerd in de 76 km lange
G.R. Namurois (G.R.N.), beter bekend als G.R. 126. Dit pad vertrekt in de stad Namen, volgt de hoogten boven de Maas van uitzichtpunt naar uitzichtpunt om dan Via Anseremme, Freyr en Falmignoul de Lessevallei in te duiken ter hoogte van het kasteel van Walzin. Daarna volgt G.R. 126 – behalve een ommetje via het dorp Furfooz - grotendeels het oude TCB-pad door de Lessevallei om dan vanuit Houyet verder koers te zetten naar Membre-sur-Semois in de Naamse Semoisvallei.
G.R. 126 krijgt in 1977 ook zijn eerste eigen
GR-wandelgidsje voor het deel Namur – Dinant – Houyet, evenwel zonder detailkaarten. Rond 1980 zal G.R. 126 door de Waalse GR-vereniging noordelijk worden doorgetrokken naar Oudergem (Zoniënwoud), in 2000 naar Brussegem via Brussel-centrum en in 2017 trekt de Vlaamse vzw Grote Routepaden het GR 126-traject zelfs door tot Mariekerke in Oost-Vlaanderen. Vandaag verbindt GR 126 dus het Scheldebekken met de Semoisvallei.
Zonder twijfel behoort de Lessevallei tussen Falmignoul en Houyet tot het absolute hoogtepunt van de inmiddels zowat 270 kilometer lange GR 126. De wandelgids uit 1977 werd nadien al verscheidene keren in een update versie heruitggegeven. Duizenden wandelaars hebben tijdens de voorbije decennia via de wit-rode GR-streepjes kennis gemaakt met de bijzonder mooie Lessevallei.
In 2021, toevallig 100 jaar na het TCB-pad langs de Lesse, werd een nieuw GR-pad boven de doopvont gehouden.
GR 17 Sentier de la Lesse et de la Lomme is een gedeeld initiatief van de vereniging voor Waalse Grande Randonnées (
SGR) met de gesubsidieerde landschapsbeheersorganisatie
‘Le Contrat Rivière Lesse’. De samenwerking resulteerde in een GR-pad dat de rivieren van Lomme en Lesse volgt, gedeeltelijk in het spoor van andere, langer bestaande GR-trajecten. Tussen Houyet en Anseremme wordt zoveel mogelijk langs de Lesse-oever gewandeld, in het spoor dus van de paden die Barthélemy / Leroy voor TCB 100 jaren geleden openstelden. Tussen Pont-à-Lesse en Anseremme wordt echter gekozen om qua afwisseling en hogere attraktieve wandelwaarde wat hogerop boven de Lesse te wandelen. Anderzijds vervalt het tracé dat langs het dorp Furfooz loopt, om hier wel korter bij de Lesse te blijven, zoals 100 jaar eerder.
En zo wordt
100 jaar na het eerste Lessepad weer aangepikt met een padtraject dat de Lesse als exclusief thema heeft.
Absoluut de moeite om te verkennen. Pik er een ideaal moment uit om er op uit te trekken. Vermijd momenten waarop de Lessevallei een pretpark voor massatoeristen wordt, joelend en schreeuwend kajakken ze de Lesse af, weinig bewust van de intieme schoonheid en aanblik die de Lessevallei biedt op een stille dag. Trouwens, de Lesse afvaren is ook al een 100-jarige traditie...dat verhaal is voor een andere keer...
Terug nu naar
Victor Barthélemy, waarmee we helemaal bovenaan deze pagina aan de geschiedenis van het Lessepad begonnen. Barthélemy was beroepshalve apotheker te Houyet en rond 1920 de plaatselijke afgevaardigde van de
Touring Club de Belgique (TCB). Touring is vandaag (tesamen met VAB) synoniem voor pechverhelping voor automobilisten. Rond 1920, in een tijd waar lokale, regionale en provinciale toeristische diensten nog niet veel voorstelden, was Touring met stip de machtigste toeristische organisatie van België. Een sterk nationalistisch georiënteerde vereniging die rond 1920 zo'n 110.000 leden telde, voornamelijk afkomstig uit Franstalige burgerij en bourgeoisie. Ze waren erg invloedrijk op vlak van uitzetten van wegsignalisatie en -regels, vervoersvraagstukken en toeristische initiatieven.
In het julinummer
1921 van het TCB-tijdschrift publiceert Victor Barthélemy een artikel voor de Lesse-wandelaar. Hierin geeft hij op basis van zijn eigen verkenningen een detailbeschrijving van het te volgen
voettracé door de Lessevallei tussen Houyet en Walzin evenals tips om de talrijke hindernissen onderweg te vermijden of te overwinnen.
Zo moet de wandelaar enkele keren uitwijken over weinig gebruikte zigzagpaadjes om rotspartijen te omzeilen. En uiteraard moet soms de Lesse worden overgestoken. In de Lesse-spoorlijn ziet hij daarvoor een oplossing. Het is wat een routevoorstel
à la Belge: hoewel hij zich indekt door de wandelaar te waarschuwen voor boetes bij illegale passages lees je tussen de lijnen door dat je het vlotst wandelt door de bijna 400 meter lange spoortunnel van Gendron in te gaan! Op twee andere plaatsen suggereert hij om de spoorbruggen over de Lesse te benutten (toen was er nog geen voetgangerspasserelle, dus over de sporen!):
“Ik raad het uiteraard niet aan maar als je niet vreest voor een proces-verbaal is het eigenlijk het eenvoudigst om door te treintunnel te stappen...(...)...Het is echt betreurenswaardig dat je op twee punten de spoorbruggen niet kunt gebruiken zonder een boete te riskeren of teruggestuurd te worden. Te Chaleux vertelt men mij dat de spooropzichters geen medelijden hebben en dat toeristen daardoor zonder pardon verplicht worden hun wandeling af te breken”.
Barthélemy doet een warme oproep aan het bestuur van TCB:
“Zou Touring niet kunnen tussenkomen bij de bevoegde minister om kleine voetpasserelles van 50 cm breed toe te voegen aan de spoorbruggen? Het is ook wenselijk dat Touring zou tussenkomen in de verbetering van de paden. Het strikt noodzakelijke vraagt slechts een beperkte uitgave”.
De oproep van Victor Barthélemy viel niet in dovemansoren. Ondervoorzitter en hoofdredacteur van het TCB-tijdschrift,
Georges Leroy (1870 – 1923) trok zelf op onderzoek in de Lessevallei en schrijft later in 1920 volgende brief aan Barthélemy:
“Sinds ik u bezocht in Houyet had ik nog niet de tijd om u te schrijven over het project rond een aan te leggen pad langs de Lesse. Rechtuit gezegd lijkt me dit geen makkelijke opdracht. Voorbij de treinhalte 'Ardenne' en een langgerekte weide langs de Lesse, wou ik door het struikgewas trekken. Ik stelde vast dat het wandelpad dadelijk dood liep in een wirwar van opgeschoten begroeiing, waarin ik moeilijk een doorgang kon forceren. Vast besloten om mijn project door te zetten, ben ik toch verder gegaan. Hier en daar merkte ik nog een spoor van het ingestorte pad dat soms zelfs door de rivier verzwolgen was. Dat herhaalde zich nog twee of drie keren zodat ik uiteindelijk toch moest terugkeren naar de weg. Terug dus over de langgerekte weide en via een steil pad ben ik naar en door Gendron omhoog gewandeld. Van daaruit ben ik weer afgedaald richting treinstation van Gendron. Daarna heb ik de spoorlijn gevolgd. De vallei is van een ongerepte schoonheid maar ik ben er van overtuigd dat de aanleg van een wandelpad mogelijk moet zijn, al zal dat niet kunnen zonder vrij aanzienlijke kosten”.
Voor Barthélemy was die brief het startschot om resoluut een versnelling hoger te schakelen. Zijn 'pharmacie' dubbelde inmiddels ook als toeristische dienst. Hij ging meermaals opnieuw
op verkenning om de kritische punten te noteren en de uit te voeren werken in te schatten. Vervolgens contacteerde hij de omliggende gemeenten, de spoorwegingenieurs van Jemelle en Aarlen, evenals de opzichter van het koninklijk domein te Houyet. Van de gemeenten kreeg hij nul op het rekest:
“Helaas! Niks te halen bij de gemeentelijke besturen van deze kleine dorpen. Ze geven wel om de natuurlijke schoonheden maar zijn zich ook bewust van onhebbelijke toeristen die hun weiden komen vertrappelen! Ik moest mijn project dus alleen realiseren, geholpen evenwel met financiële steun van Touring Club, door de opzichter van het koninklijk domein en dankzij hulp van de vriendelijke spooringenieurs van Jemelle. Mijn oprechte dankbaarheid. Er werden snoeiwerken uitgevoerd, passages open gemaakt, zigzagpaden genivelleerd, rotsen opgeblazen en toegangstrappen in de spoorwegbermen aangelegd. Tot slot werd ook nog een houten brugje gelegd over de Iwoigne, bij de monding in de Lesse. Het bestuur van Touring Club vroeg de Spoorwegen ook een studie op te maken voor de eventuele aanleg van twee voetgangerspasserellen, te bevestigen aan de spoorbruggen van Chaleux en Walzin. Dat kost een aanzienlijk bedrag, te betalen voor 1/3de door de nationale overheid. Het overige bedrag moet gezocht worden bij de geïnteresseerde gemeenten en de provincie. Momenteel kunnen de gemeenten dat geld echter niet ophoesten”.
Het Sentier de la Lesse is dus klaar om wandeltoeristen te ontvangen. Of toch niet helemaal. In afwachting dat er op de spoorbruggen passerelles worden toegevoegd moet je onderweg toch nog een paar keren
'te water gaan' om zo over de andere oever je tocht verder te zetten. Tussen de treintunnels van Houyet en Gendron wil Barthélemy ook de toelating van de Administratie van Telegrafie om het pad dat tussen de verschillende telegrafiepalen loopt, open te stellen voor wandelaars, in het bijzonder als inkortingsmogelijkheid voor vermoeide wandelaars, die anders de vele Lessemeanders moeten volgen.
Het wandelpad was een instant succes vanaf mei 1921, mede door het duidelijke plannetje dat Barthelemy in het tijdschrift van Touring Club liet publiceren. Voor het volledige traject tussen Houyet en Walzin rekent Barthélemy aanvankelijk op 3 à 4 uren wandeltijd. Dat zal hij een maand later bijstellen tot 4 à 5 uren. En de spoorwegpasserellen? Wel die kwamen er nog datzelfde jaar dankzij tussenkomst van TCB, in het bijzonder door Georges Leroy. De 75 cm brede passerellen werden in oktober en november 1921 toegevoegd, zodat waden door de Lesse overbodig werd. Ze werden ingehuldigd op 2 juli 1922, tijdens een groepswandeling van Touring Club. Er werden langs de wandelroute ook bewegwijzeringsplaten aangebracht. Volgens Touring Club hebben alleen al in 1921 duizenden wandelaars het TCB-pad gevolgd! Talloze school- en groepsuitstappen gaan richting Anseremme en ook zondagstoeristen vinden vlotjes de weg naar het relatief avontuurlijk pad door de Lessevallei.
In
1953 zou
Raph Alofs, toenmalig Touring Club-voorzitter van de padencommissie, verklaren dat
Koning Albert I in hoogsteigen persoon bij TCB met de vraag kwam om een pad door de Lessevallei aan te leggen. Dat is zeker niet onmogelijk, gezien het feit dat Albert I zich wel vaker in de Lesse-regio ophield tijdens zijn aktieve vrijetijdsbesteding zoals het beoefenen van de klimsport. Bovendien was Touring Club een erg promonarchistische instelling. Verder bewijs ontbreekt om te bevestigen dat Albert I er rond 1920 iets mee te maken zou hebben gehad, de realisatie schrijven we dus op de eerste plaats toe aan de tandem Barthélemy / Leroy.
“Bijna elke dag stellen toeristen me de vraag of het niet mogelijk is om de loop van de Lesse al wandelend te volgen tussen Walzin en Houyet? Ik moest steeds het antwoord schuldig blijven. Anderzijds zijn er wel nogal wat Brusselaars die – in tegenstelling tot mijn plaatselijke medebewoners – goed de mooie Lessevallei kennen, soms zelfs elk paadje. Lichtjes beschaamd over mijn eigen onwetendheid, voelde ik de nood aan om zelf op wandelontdekking te gaan.”
Aldus Victor Barthélemy (1873 -1938), vertegenwoordiger te Houyet van de Touring Club de Belgique in 1920.
Tijdens het interbellum (jaren ’20 en ’30 van de 20ste eeuw) beleefde het recreatief wandeltoerisme in de Ardennen een populariteit als nooit tevoren. Met een privé-wagen de regio bereiken was nog een privilege voor rijkere burgers maar het trein- en tramnet was toen zo sterk ontwikkeld, dat je er tot in zowat alle uithoeken van België mee raakte. Te voet, per fiets of per kano kon je dan ter plaatse je toeristisch bezoek verder zetten. En dat gebeurde massaal tijdens het interbellum.
De destijds machtige Touring Club de Belgique (TCB), die tijdens het interbellum tot 200.000 leden telde, beschouwde het als een van haar missies om de toerist de weg te wijzen naar alle interessante plaatsen. Zo vond TCB het ook haar taak om in de jaren ’20 van vorige eeuw de laatste ‘Belgische wildernissen’ toegankelijk te maken voor toeristenpassage via wandelpaden. Zo’n gebied was de Lessevallei tussen Walzin – Gendron – Houyet.
Vandaag loopt er een aantrekkelijk en bijzonder mooi wandeltraject door de Lessevallei, over relatief avontuurlijke paden. 100 jaar geleden was de vallei echter helemaal niet vlot toegankelijk. De succesvolle ontsluiting met een 15 km lang wandelpad begin jaren 1920, zou de TCB er toe aanzetten om al vanaf 1922 meer wilde Ardennenvalleien open te stellen met wandelpaden, met name in de valleien van Semois, Ourthe en Hermeton. De laatste 'wildernissen' in België werden zo toegankelijk gemaakt voor wandelaars.
Het creëren van wandeltrajecten werd dankzij deze succesvolle eerste realisatie in de Lessevallei ook een hoofdtaak voor TCB. Het resulteerde tijdens de jaren '30 in een TCB-netwerk aan langeafstandspaden door België, waarvan de totaalafstand tegen 1940 al opliep tot zo'n 1000 kilometers. De coördinatie van dat intensieve werk door TCB was in handen van wandelpromotor Maurice Cosyn. Hieruit werd ook ondermeer het beroemde traject van de latere G.R. 5 geboren. Meer zelfs. Het vooroorlogs netwerk aan TCB-paden zou voor de Fransen als het te volgen schoolvoorbeeld dienen voor de uitbouw een eigen wandelnetwerk, beter bekend als de beroemde Grande Randonnées (G.R.) met tienduizenden kilometers aan wit-rood en geel-rood gemarkeerde wandeltrajecten. De huidige Grande Randonnées (G.R.) in de Ardennen profiteren vandaag nog steeds volop van het werk dat TCB realiseerde in de jaren '20 en '30 van vorige eeuw.
First things first: het begon dus allemaal in de Lessevallei tussen Anseremme en Houyet...
Eeuwenlang bleven de oevers van de Lesse stroomafwaarts van Houyet tot bij het opvallend dominerend gelegen kasteel van Walzin, een moeilijk toegankelijk gebied. Reisschrijver
Jerôme Pimpurniaux (pseudoniem van Adolphe Borgnet 1804 – 1875) schetst in zijn boek
'Guide du Voyageur en Ardenne ou excursions d'un touriste Belge en Belgique' een aardig beeld van zijn passage stroomafwaarts door de Lessevallei... in het jaar des Heren
1856:
“Voortgaande op mijn kaart, dacht ik dat Houyet een nederzetting is van enig belang. Helaas! Houyet is een miserabel dorp, wie er noodgedwongen moet zijn, moet niet moeilijk doen. De nieuwe, vrij mooie kerk steekt schril af tegen de armtierige huisjes waartussen ik een herberg voor overnachting moest zoeken. (…) De Lessevallei verandert hier bruusk van karakter: ze wordt smal, bebost en verwilderd. Het is hier niet mogelijk zomaar langs de rivier te lopen zonder frequent van oever te wisselen. Je neemt dus best een gids die de streek goed kent.”
Een jonge, sterke kerel van een jaar of 25, Leopold Herbiet, zal Pimpurniaux door de Lessevallei gidsen tot het gehucht Chaleux. Er liep toen nog geen spoorlijn door de Lessevallei, Furfooz had nog geen natuurpark en uiteraard was de vallei nog niet uitgerust met een toeristisch pad... Aanvankelijk loopt de tocht tussen de rechteroever van de Lesse en de rand van het koninklijk domein vlot. Net zoals dat vandaag het geval is tot je het bruggetje over de beek Iwoigne bereikt. Dan begint het avontuur, waarover Pimpurniaux vertelt dat de geïnteresseerde wandelaar best niet zijn routevoorbeeld volgt...
Langs de Lesse verder tot Pimpurniaux en zijn lokale gids een tweede beekravijn bereiken. Er is geen pad verder langs de Lesse, dus klimmen ze via de beekravijn uit het Lessedal richting Gendron. Voor het dorp gaat het links verder over een voor karren en koetsen berijdbare weg. Hier kunnen ze dus niet de Lesse volgen maar anderzijds worden ze op hoogte beloond met schitterende vergezichten over de omliggende rotspartijen en gehuchten.
Pas ter hoogte van het bos en de rotsen van Moini dalen ze weer naar de Lesse. Deze brede paden staan ook vandaag nog aangegeven op topografische kaarten. Pimpurniaux vindt echter niks interessants aan de brede bosweg en ze besluiten dwars door het bos af te zakken naar de Lesse zonder een pad te volgen. Ze vervoegen het huidige oeverpad op het punt waar de Lesse net een grote bocht heeft gemaakt rond de beboste heuvel van Moini. Niet voor lang echter. Bijna op het punt waar zich vandaag het verre zuidelijke einde van de camping van Gendron bevindt, steken ze via een wed de Lesse over om de rivier via de linkeroever verder te volgen. De sterke Leopold Herbiet neemt daarvoor Jérôme Pimpurniaux op zijn rug voor deze oversteek...
En zo gaat het verder naar Chaleux. Onderweg vertelt de jonge gids over alle rotsen, bergen en beken onderweg en over de oude legendes die onlosmakelijk verbonden zijn met zo'n onherbergzaam gebied. Pimpurniaux noteert alles zorgvuldig. In Chaleux houdt de gidsbeurt op. Leopold Herbiet stelt wel voor om Pimpurniaux nog een eindje verder te gidsen maar die slaat het aanbod af.
Pimpurniaux denkt nu wel alleen verder te kunnen omdat hij Chaleux al eens had bereikt 20 jaar geleden vanuit de andere zijde.... Wel, Pïmpurniaux zou zijn beslissing al snel beklagen. In Chaleux, gedomineerd door de fantastische rotspartij “Les Aiguilles de Chaleux”, moet de Lesse weer worden over gestoken.
“Voor het eerst sinds Houyet kan ik hier de Lesse oversteken met een bootje. Al wandelend door een mooie weide komen daarna de volgende rotsformaties in zicht. Zo gaat het verder, mij nog niet bewust dat ik een vreselijke valstrik tegemoet loop. Tussen de wilde rotspartijen ontmoet ik plots 'de beschaving' in de vorm van een paal met bord met daarop de inscriptie 'passage interdit'. Ik moet dus een pijnlijke keuze maken tussen een rivierbad of een eigendomstoegang schenden. Ten einde dat recht te respecteren kies ik er dan maar voor om het rivierbad te ondergaan. Al snel komt nu het kasteel van Walzin in zicht. Het staat fier verankerd boven op een rotspartij, waarvan de basis genadeloos wordt aangeknaagd door het Lessewater en er daardoor talloze rotsspleten ontstonden waarin zich ooit weldoende kabouters verscholen (volgens de legende). Te Walzin dient de stuwdijk die werd aangelegd voor de watermolen van het kasteel ook om weer op de rechteroever van de Lesse te komen, die ik vanaf nu niet meer zal verlaten.”
Vanaf Walzin volgt Pimpurniaux een makkelijk te volgen traject naar Pont-à-Lesse. Hij steekt na wat twijfelen daar de Lessebrug niet over maar blijft dus de rechteroever volgen en slaagt er wat verder toch nog in om verkeerd te lopen en een eind weg van de Lessemonding bij de Maas te arriveren te Anseremme. Het traject dat Pimpurniaux volgt tussen Walzin – Pont-à-Lesse – Anseremme is vandaag een volledig geasfalteerde verkeersweg.
Het succes van het hoofdwandelpad van de TCB door de Lesse ging na de openstelling in 1921 gepaard met een aantal problemen. Het stijgend aantal passanten bracht de gemeente
Furfooz er toe om enkele grotten waar prehistorische vondsten werden gedaan, af te sluiten en enkel tegen betaling en onder begeleiding van een gids mogelijk te maken.
In augustus 1922 publiceert Georges Leroy als hoofdredacteur in het TCB-tijdschrift het gerucht dat het massief van Furfooz en de grot
'Trou des Nûtons' worden afgesloten. Alleen nog toegankelijk met een gids:
“Het zou vervelend zijn als een van de mooiste gebieden van de Ardennen niet meer vrij toegankelijk zou zijn. Veel te vaak worden in ons land zogenaamde gidsen aangesteld met als enige bedoeling van toeristen losgeld af te troggelen. We hebben geen weet van toeristen die hier een ongeval hadden of die verdwaalden. Waarom dan de doorgang van onschuldige wandelaars hinderen?” schreef Leroy.
Victor Barthémemy gaat ter plekke kijken wat er aan de hand is en laat anderhalve maand later een bericht in het TCB-blad publiceren waarin hij eigenlijk zijn hoofdredacteur Leroy tegenspreekt:
“Twee grotten zijn gesloten om wat nog rest aan stalagmieten en stalactieten te vrijwaren van vandalisme dat al voldoende schade heeft veroorzaakt. Dat een in schulden verkerende gemeente zoals Furfooz wat profijt probeert te halen uit haar natuurlijke schoonheden, is haar recht. Als toerist moet je hen eigenlijk feliciteren. Dankzij de vriendelijkheid van de toegewijde gids Dinon kun je alle hoeken van het massief bezoeken en vermijden dat je in door struikgewas overgroeide, verraderlijke putten terecht komt. De kleine fooi laat de gemeente toe haar paden te onderhouden en beter toegankelijk te maken en nieuw archeologisch onderzoek te realiseren. Dat allemaal dankzij de vriendelijke en toegewijde burgemeester van Furfooz.", aldus Victor Barthélemy in 1922.
Blijkbaar was de TCB-ondervoorzitter en hoofdredacteur van het TCB-tijdschrift toch wat kritischer dan de verzachtende toon van Barthélemy. Van kwaad naar erger: er brak zowaar ruzie uit tussen de voorzitter van Touring Club en de burgemeester van het kleine Furfooz. De aanleiding was een cinematografische documentaire die filmmakers wilden draaien in de prehistorische grotten van Furfooz en de ongastvrije ontvangst die ze kregen in Furfooz. Toekomstig TCB-voorzitter Paul Duchaîne schreef daarover een giftig artikel:
“Er zijn in België enige gemeenten die er alles aan doen om personen die niet geboren zijn tussen hun muren met alle mogelijke middelen van hun grondgebied te verwijderen. 't Zijn niet veel gemeenten, maar dat betekent niet dat er niks moet worden gedaan om hun handelswijze te herkennen en te bestrijden. Zo'n gemeente is Furfooz. (…) Behoren de prehistorische grotten niet tot ons aller erfgoed? Is het niet de taak van de gemeente om deze open te stellen voor zowel onderzoekers als toeristen? 't Is niet omdat men een gemeente bestuurt die bekend staat om haar prehistorische vindplaatsen dat men zich moet gedragen met een mentaliteit uit het steentijdperk”.
Nadat het recht van antwoord van burgemeester Bellaire van Furfooz door TCB werd opzij geschoven volgde nog een tweede, korter antwoord aan TCB door Bellaire, geschreven op een verkreukelde postkaart:
“Jullie zijn een bende zotskappen die men eigenlijk zou moeten ontvangen zoals ongedierte dat onze huizen bevuilt”. Waarop Paul Duchaine in het TCB-tijdschrift liet weten dat het steentijdperk twee periodes had: een van
gepolijste stenen en een ander...
100 jaar 'Sentier de la Lesse':
Anseremme - Walzin - Gendron Gare - Houyet
...Over de ontsluiting van de laatste 'Ardense wildernissen' met wandelpaden...
Overzetbootje bij Chaleux
Houyet was half negentiende eeuw een miserabel dorp volgens Pimpurniaux, "tussen de armtierige huisjes moest ik een herberg zoeken voor overnachting". (Postkaartbeeld eind negentiende eeuw)
Le Trou des Nûtons, een van de vele kalksteengrotten rond Furfooz
Walzin, "fier verankerd boven op een rotspartij, waarvan de basis genadeloos wordt aangeknaagd door het Lessewater", aldus Jérôme Pimpurniaux
Eerste uitgave van de Ardennengids van Jean d'Ardenne (1881)
Lessespoorlijn: voormalige koninklijke halte
Lessespoorlijn begin 20ste eeuw
Walzin-moulin: overzet Lesse
Kasteel van Walzin, zoals Victor Hugo het zag in 1863
Walzin, voormalige treinhalte
Walzin, molencompex en hoeve. Watermolenrad al vele jaren in schandelijk verval
Kaart van het Lessepad, getekend
door Victor Barthélemy in 1921
De Volkgazet publiceerde in 1921 een relaas over dorstige Leuvenaars op het Lessepad... Een buvette tussen Anseremme en Gendron zou er langs de Lesse pas komen in 1950!
Voetgangersbrugje over de beek Iwoigne, kort voor de monding in de Lesse
Wegwijzerplaten TCB 1947 - 1959
Watertoerisme is al even oud als wandeltoerisme in de vallei van de Lesse tussen Houyet en Anseremme. Aanvankelijk vooral gegidst en met platbootjes op vaste uren, na WO II vooral massatoerisme per individuele kajak.
1977: eerste wandelgids G.R. 126 door en boven de valleien van Maas en Lesse
Henri Léonard als padmarkeerder
van GR 5 rond 1960
Lessepad in de late lente: soms een orgie van wilde bloemen
2021: topografische wandelgids over GR 17
Gewone salomonszegel (vrij algemeen)
Kogellook (zeldzaam)
Gele monnikskap (zeer zeldzaam)
Blauwe sla (zeer zeldzaam)
Eenbes (zeldzaam)
Witte engbloem (zeldzaam)
Rotsvlinder (zeer zeldzaam)
Blaassilene (vrij algemeen)
Vogelnestje (zeer zeldzaam)
Nieuw aangelegde betontrap door TCB rond 1952 langs het Lessepad
ter hoogte van het natuurpark van Furfooz
Trappen-, ladder- en leuningconstructies uit begin jaren '50
De beheerders van het toenmalig Nationaal Park van Furfooz, de natuurverenging 'Ardenne et Gaume' openden in 1950 te Furfooz een chalet langs het Lessepad om passerende wandelaars en kayakkers van eten en drank te voorzien. De privé-uitbating van de 'buvette' gebeurde tijdens het toeristisch seizoen jarenlang door mr en mevr Paquet (postkaartfoto). Vandaag bestaat de buvette nog steeds, de uitbating van de huidige 'Flobette' is door Florence Lebailly. Ze serveert je van de late lente tot de vroege herfst artisanale / natuurlijke dranken en voedsel.
Gidsen Cosyn
Lesse en Lessepad in de omgeving van Daverdisse
Bron van de Lesse in de buurt van Ochamps (Hoge Ardennen)
Oorspronkelijk plan voor een TCB-pad door de Lessevallei (Poix-St-Hubert - Anseremme), zoals geprojecteerd door Maurice Cosyn in 1935
Schets toeristenpad langs de Lesse (Volksgazet - 1925)
Start van het oude Sentier de la Lesse bij de monding van de Lesse te Anseremme (postkaart jaren 1930).
De huidige GR-trajecten lopen vandaag verschillend.
Natuurpark Furfooz met zicht over de Lesse
De grotten van Furfooz konden vanaf de jaren '20 enkel nog worden bezocht onder begeleiding van een bewaker-gids.
Het overlijdensbericht van Victor Barthélemy (1873 -1938)
vermeldt specifiek zijn verdienste als
'promotor van het toeristisch pad van de Lesse'.
De toeristische gidsen van bvb Jean d'Ardenne of Edmond Rahir uit begin 20ste eeuw gaven vooral algemene streekinformatie. Victor Barthelemy daarentegen wou als lokale padontwikkelaar de bezoeker concreet uitgewerkte wandeltochtvoorstellen aanreiken, inclusief gedetailleerde topografische kaarten en kaartschetsen. Daarmee sloot hij aan bij enkele baanbrekende samenstellers van Ardennengidsen, zoals Denis Closson of Maurice Cosyn. Of zoals Barthélemy het zelf motiveerde: "Ik herinner me dat hier ooit bij de start van het toeristisch seizoen een Vlaamse vrouw met haar gezelschapsdames op hotelverblijf in Houyet kwam. Door gebrek aan streekkennis en bij afwezigheid van andere gasten die hier regelmatig komen later in het seizoen en die haar hadden kunnen inlichten of gidsen, passeerden ze in het hotel de tijd al lezende, etende en door piano te spelen. Daarna pakten ze hun koffers om naar andere oorden te vertrekken, al zuchtend dat het hier eentonig en doodvervelend was. Met een kleine regiogids ter beschikking was dat volledig anders gelopen en waren ze gebleven. Een andere leemte die Barthélemy met zijn publicaties wil opvullen is het feit dat vele bezoekers volgens hem wel op avontuur en verkenning willen trekken maar vaak voorbij lopen aan historische plekken of geologische merkwaardigheden omdat hen niet de juiste detailinfo kan worden aangereikt.
Genietroepen blazen de Roche de Cannette op.
Inzet linksboven: Victor Barthélemy. Bovenste rij links: luitenant Godefroid. (Foto Bulletin TCB)
Voetgangerspasserelle bij de spoortunnel van Chaleux - Furfooz
Op stap door de Lessevallei in 1856...
Van holenmensen tot Instagramtoeristen
" De Lesse is wel een originele rivier:
hoe verder ze stroomt, hoe wilder ze wordt."
(Jean d'Ardenne – 1881)
1921: Aanleg van het Lessepad
1922: veroveringstocht van de linkeroever...
Een hobbelig parcours...
Project Cosyn: naar 100 km Lessepad...
T.C.B. 8-wandelpad jaren 1940 en '50
Wit-rode Grande Randonnée (G.R.)-streepjes
Unieke lenteflora langs het Lessepad
Sporen & littekens